Kies je taal:

Gedichten van den Heere Pieter C. Hooft
P.C. Hooft


1636, poëzie
Hooft Pchooft

In 1636 verscheen bij de Amsterdamse uitgever Jacob van der Burgh een dichtbundel met de wat nietszeggende titel Gedichten. Achter deze weinig opzienbarende naam ging in dit geval iets bijzonders schuil. In deze bundel zou de lezer, volgens de uitgever, ‘vry wat meer pits als in anderen’ vinden. Het bleek geen holle verkooppraat. De vuistdikke en fraai verzorgde bundeling bood een staalkaart van het veelzijdig oeuvre van een van de populairste schrijvers uit de Gouden Eeuw.  

Bij verschijning stond Pieter Corneliszoon Hooft (1581 – 1647) al geruime tijd te boek als ‘hooft der Nederlandsche Poëten’; de onvermijdelijkheid van deze woordspeling was zijn tijdgenoten al niet ontgaan. Als telg uit een vooraanstaande patriciërsfamilie was voor hem een goede bestuurlijke positie weggelegd. Desondanks stortte Hooft zich het merendeel van zijn tijd op zijn grote passie: de Nederlandse literatuur. Dat deed hij onder meer binnen de gelederen van de Amsterdamse rederijkerskamer De Eglantier, een van de meest toonaangevende literaire clubs van zijn tijd. Daar kwamen liefhebbers samen om te schrijven en te discussiëren over waar het heen moest met de Nederlandse literatuur. Misschien nog bepalender voor Hoofts dichterschap was zijn kennismaking met de dichtkunst van de Italiaanse renaissance. Met name de liefdeslyriek van Francesco Petrarca kleurde zijn literaire stem.

Portret van Pieter Corneliszoon Hooft door Jacob Houbraken (naar Michiel Jansz. van Mierevelt) - via Rijksmuseum

Veel van het dichtwerk dat Hooft schreef, als het althans de strenge selectiecriteria van de dichter kon doorstaan, verscheen in zijn Gedichten. Dat een auteur zich zo nadrukkelijk mengde in de totstandkoming van een bundel was voor die tijd ongebruikelijk. Maar Hooft had dan ook een uitgesproken doelstelling met deze uitgave. Zijn Gedichten moesten naast een proeve van zijn literaire kunnen, vooral ook een model zijn voor schrijvende taalgenoten. De bundel opent met de vier toneelspelen waar Hooft kennelijk nog zijn naam aan wilde verbinden: de Granida (1605), Geeraerdt van Velsen (1613), Baeto (1617) en het tafelspel Paris’ Oordeel (geschreven tussen 1608 en 1618). Daarna volgde de lyriek, even streng geselecteerd en zorgvuldig gerangschikt op genre. Achtereenvolgens kreeg de lezer Hoofts emblemata (‘minnezinnebeelden’), sonnetten, zangen, een afdeling varia, bruiloftsgedichten, en ten slotte de psalmberijmingen gepresenteerd. Alles volgens de laatste grammaticale en verstechnische inzichten en gezuiverd van ‘Walse [Franse] en valse’ verdraaiingen. Met deze bundel toonde Hooft zich een gedreven pleitbezorger van de Nederlandse taal en zo wilde hij ook herinnerd worden.

En zo zou hij herinnerd worden. Wellicht nog vooral dankzij zijn liefdesgedichten. Van dat laatste getuigt alvast de onuitwisbare indruk die zijn verzen achterlieten bij de achttiende-eeuwse Aalsterse dichter Jan Baptista Wellekens. Toen deze Wellekens bijna een eeuw na het verschijnen van de Gedichten een wandeling door een bibliotheek maakte, kwam hij oog in oog te staan met de hoogtepunten uit de Nederlandse literatuur. Onder deze Nederlandse literaire kopstukken was er, zo concludeerde Wellekens, echter slechts een die zich onsterfelijk had weten te maken dankzij enkele memorabele versregels. Vol bewondering prevelde hij de eerste woorden van een van Hoofts iconische liefdesgedichten: ‘Mijn lief, mijn lief, mijn lief. Zo sprak mijn lief mij toe’.

Dat net dit sonnet bij Wellekens was blijven hangen, verbaast niet. Het is een goed voorbeeld van zowel de individuele expressie als de poëtische zeggingskracht van Hoofts werk. De trefzekere eenvoud van de herhaling waarmee het gedicht opent, is illustratief voor het tijdloze karakter van veel van Hoofts werk. Het is dan ook niet toevallig dat diverse van zijn versregels al eeuwen doorklinken in de canon en dat de belangrijkste jaarlijkse literaire oeuvreprijs, de P.C.-Hooft-prijs, juist naar deze vroegmoderne dichter is vernoemd.


Frontispice van de Gedichten (editie 1644)


Op deze pagina vind je heel wat beeldmateriaal over (de gedichten van) PC Hooft.

Meer weten?

  • De druk van Hoofts Gedichten (Amsterdam, 1636) werd integraal gereproduceerd in facsimile in Pieter Corneliszoon Hooft Alle de gedrukte werken, 1611-1738 onder redactie van W. Hellinga en P. Tuynman (Amsterdam: University Press Amsterdam, 1972), deel 3.
  • De meest recente leesuitgave van Hoofts lyriek (d.i. diens niet-dramatische poëzie) en met muzieknotatie bij de liederen is P.C. Hooft, De gedichten. Verzorgd en uitgegeven door Johan Koppenol en Ton van Strien. Muzikale redactie en toelichting: Natascha Veldhorst (Amsterdam: Athenaeum - Polak & Van Gennep, 2012). Bij deze uitgave hoort een CD met de uitvoering van 21 liedteksten.
  • De editie door Koppenol en Van Strien brengt de teksten in herspelling en met summiere annotaties en steunt voor de teksten op de studie-editie P.C. Hooft. Lyrische poëzie. Nieuwe tekstuitgave door P. Tuynman bezorgd door G.P. van der Stroom met filologisch apparaat (Amsterdam: Athenaeum - Polak & Van Gennep, 1994). In eerste instantie baseren beide edities zich op de bewaard gebleven handschriften.
  • Voor een editie van brieven aan en van Hooft: H.W. van Tricht, De briefwisseling van Pieter Corneliszoon Hooft. 3 delen. (Culemborg: Tjeenk Willink / Noorduijn, Culemborg, 1972-1979).
  • Over de editie van Hoofts Gedichten in 1636 in het licht van de overgang van gebruiksteksten naar leesteksten; zie vooral M. Spies, ‘Zoals de ouden zongen, lazen de jongen. Over de overgang van zang- naar leescultuur in de eerste helft van de zeventiende eeuw’, in: W. van den Berg en H. Stouten (red.), Het woord aan de lezer. Zeven literatuurhistorische verkenningen. (Groningen: Wolters-Noordhoff, 1987), p. 89-109.
  • Over de aangehaalde sonnetten; zie vooral: M. Polkowski, Images for a Lover’s Eye. Sonnets from Pieter Corneliszoon Hooft’s Emblemata amatoria and their European Lineage (Lublin: Wydawnictwo KUL, 2009), M.B. Smits-Veldt, ‘Hoofts “Nijdige tijt”; spel en strijd met de klok’, in: P.E.L. Verkuyl (ed.), Uyt Liefde geschreven. Studies over Hooft. (Groningen: Wolters-Noordhoff, 1981), p. 73-87, en P. Claes, Lyriek van de Lage Landen. De canon in tachtig gedichten (Amsterdam: De Bezige Bij, 2008), p. 130-131.

Voor de leraar:

Pchooft