Kies je taal:

Het vader-huis
Karel van de Woestijne


1903, poëzie
Woestijne Vaderhuis

Het vader-huis (1903), de eerste dichtbundel van Karel van de Woestijne (1878-1929), bevat al meteen verzen die zich nestelen in een groeve van je geheugen en daar nooit meer verdwijnen.

De bundel opent met de toewijding ‘o Gij, die kommrend sterven moest, en Váder waart’ en trekt dan alle registers open met het statige, slepende ‘Het huis mijns vaders, waar de dagen trager waren’. Het zijn verzen die ook na meer dan honderd jaar niets van hun snedigheid en rijke klanken hebben verloren en de poëziegevoelige lezer blijven aanspreken.

In Het vader-huis vinden we ook ‘’t Is triestig dat het regent in den herfst’, dat zo bekend werd dat het zelfs aanleiding gaf tot parodiërend gebruik. Maar in de bundel zelf valt er niet zoveel te lachen: de droeve kanten van de liefde en een dominerend doodsbesef, zelfs doodsverlangen geven er de toon aan.

De vroege poëzie van Van de Woestijne werd en wordt nog steeds gelezen als zelfbelijdenis, waarin de ‘vreemdheid’ van het ‘eenzelvige bewustzijn’ centraal staat en de liefde overwegend ervaren wordt als een verlammende bedreiging van die eenzelvigheid. Het lyrische ik is loom, moe en passief.

Die levensmoeheid is in de eerste plaats een uitdrukking van de decadente levenshouding van die tijd; ze is literair bepaald door het fin de siècle. Maar ze drukt ook zelf-kwellende gevoelens uit van een bewustzijn dat steeds op zichzelf wordt teruggeworpen. Kenmerkend daarvoor is de tijd-ruimtelijke situering: de natuurimpressies in de avond, in de schemering, in de ‘schuine’ (dat is: neerdrukkende) schaduw, in het Leie-landschap. Deze poëzie is sterk zintuiglijk en onbestemd-melancholisch.

Karel getekend door zijn broer Gustave van de Woestijne.

De latere gedichten, in het drieluik Wiekslag om de kim (De modderen man, 1920, God aan zee, 1926 en Het berg-meer, 1928), zullen abstracter worden en een – hier al aanwezig – verlangen naar transcendentie, of contact met het hogere (God, de IJlte, of het Al) uitdrukken. Maar er is ook steeds een tegenstem, die in de bedreigende angst ruimte laat voor rust, hoop en ‘stil’ geluk.

Het geheel van de poëzie van Van de Woestijne wordt gewaardeerd om zijn klankrijkdom en vormvastheid. Hij hanteert in zijn doordacht gestructureerde bundels een zeer vaste strofebouw en heeft een voorkeur voor de alexandrijn met zware, slepende klanken en voor het meer beweeglijke, kortere vers met vijf jamben. Het is vooral dit ritme, met zijn zware klemtonen (die het vers vertragen als ze dicht bij elkaar liggen) en de combinaties met antimetrieën (het doorbreken van het vaste metrum) en enjambementen (die de zin verlengen over het vers-einde heen), die samen met zijn verbluffende klankvariatie aan deze poëzie een sterk muzikaal karakter geven.

Ook Van de Woestijnes verhalend proza getuigt van muzikaliteit en melancholie. Met zijn vriend Herman Teirlinck schreef hij de brievenroman De leemen torens (1928). Naast zijn creatieve werk heeft Van de Woestijne, die vanaf 1906 als journalist werkzaam was voor de Nederlandse krant NRC, kritische stukken geschreven die nog steeds waardevol zijn, evenals honderden artikelen en reportages die soms een sterk ironisch karakter hebben. Zijn broer Gustave van de Woestyne, de bekende schilder, schreef zijn memoires in Karel en ik. Herinneringen.

Karel van de Woestijne met dochter Lily te Oostende

Op deze pagina vind je videomateriaal over Karel van de Woestijne.

Voor de leraar:

Vaderhuis

Context