Kies je taal:
Aui Nolens D 57801

David Nolens over 'Pallieter' in De Standaard der Letteren

Deze tekst werd gepubliceerd in De Standaard der Letteren van 11 juli 2020:

Een kinderboek voor volwassenen

Voor David Nolens is het lezen van Pallieter (1916) van Felix Timmermans, een van de drie nieuwkomers in de literaire canon, soms een psychedelische trip. Maar het geluk van het hoofdpersonage is bijna ondraaglijk.

Tijdens het lezen van Pallieter (1916) ervaar ik geen intellectuele voldoening, ben ik niet nieuwsgierig naar de ontwikkeling van het verhaal, bevind ik me niet in wat heet la Flandre profonde aan het begin van de vorige eeuw, word ik niet naar de heimat gevoerd – geen idee, trouwens, wat dat laatste in mijn tijd zou kunnen betekenen.

Pallieter vertolkt wat ik zo bijzonder vind aan literatuur die me beklijft: hoe taal en ritme gedachten en gevoelens stuwen tot manische hoogten of depressieve diepten of die twee uitersten tegelijk: ‘Heel hun leven lag daar schamel en bloot onder Gods grooten hemel. Van den hemel hing het alles af. Den Hemel vol dood en leven, kwaad en goed, vuur en ijs, hitte, zon en lavende waters.’

Toch kent Pallieter niet de diepgang van een complexe persoonlijkheid. Hij is louter en alleen manische levenskunstenaar, zonder concreet beroep, vrijbuiter, wereldse outcast, de lokale ­Zorbas (de Griek), passionele liefhebber van vrouw en natuur, bourgondiër, door iedereen graag gezien. Voor Pallieter is de vrouw louter lustobject. Hij vereert haar, dat wel.

Lichaam

Er bestaan ontiegelijk veel romans die waarschuwen, die onze vreemdheid aan wereld en gemeenschap beklemtonen, die gaan over ziekte, dood, oorlog of moeizame liefdes. Maar boeken die het leven vieren, zijn uitzonderlijk. Helemaal zeldzaam is literatuur die uitsluitend het leven, en al wat is, extatisch bejubelt. Dat leven is voor Pallieter van het lichaam, van de zintuigen die alles wat buiten ons is naar binnen zuigen en begroeten, weg van het geneuzel, de enge kamer. Is dat geloofwaardig? Nee, Pallieter is een kinderboek voor volwassenen, op voorwaarde dat zij het spelende kind hebben bewaard en nog een lichaam hebben.

Ik hou in de hedendaagse literatuur niet van tussentaal die een of ander Vlaams suggereert, die met in onbruik geraakte woorden en archaïsche zinsconstructies authenticiteit claimt of, net helemaal anders, tongue in cheek lollig wil zijn. Maar Felix Timmermans zingt meer dan honderd jaar geleden eenvormig en voluit in zijn Lierse dialect. Hij doet dat vooral in de dialogen, en dat is rijkdom, want dit Kempens leent zich uitstekend tot de spontane directheid, de schaamteloosheid en de sappigheid waarmee de personages op elk moment, dus ook in hun taal, ontspruiten, alsof elke dag de eerste lentedag is. ‘O, aarde mè a duzend borste, wannier zulde ma verzadige? Nooit ni!’

Wie dat wil, kan uit Pallieter een ideologie puren, of voor wie dat woord te groot is: een mensbeeld dat zonder marge over het wereldbeeld schuift. Die gaat niet naar binnen in yoga of meditatie, maar naar buiten. Die leert van Pallieter iets wat vandaag door sommigen (of velen) als heel on-Vlaams wordt gepropageerd: liefde voor het onbekende. Pallieter trekt met vrouw en kroost de wijde wereld in nadat hij vier Bohemers heeft ontmoet. Er is immers nog zoveel vreemds om zich aan te laven. Hij gaat om met bomen en dieren als zijn gelijken. En hij is in zijn tijd niet bang voor nieuwigheden, zodat Pallieter hoog vanuit een vliegtuig al wat is in één beweging kan grijpen en zelfs vanuit een mystieke ervaring denkt te begrijpen. ‘Pallieter zijn ziel groeide van geluk; zoo op de open lucht te zitten, een deel van den wind te zijn, doorzinderd en omringd te worden van licht en lucht, en er doorheen te schuiven en te snijden als een pijl, op weg naar iets eeuwigs! Hij was als zat van ruimte! En daaronder lag de wereld zoo schoon en innig van zon en van koleur, zoo vol, zoo volstrekt, machtig en heilig als het einde aller dingen.’

Fillesoof

Pallieter revolteert op de makkelijkste en tegelijk de moeilijkste manier door te zijn, want: ‘Fillesoof zijn is ni schrijve, mor is leve!’. Mijn eerste inleiding in de filosofie werd gegeven door de beminnelijke professor Jean Verhaeghe die ons keer op keer probeerde te leren dat we waarheid, met het oog op een goed leven, dan wel moesten zoeken, maar haar vooral moesten doen. Een opdracht waarin ik schielijk ben tekortgeschoten. Maar morgen verander ik mijn leven.

Lange tijd werd beweerd dat Pallieter van een enorme kneuterigheid is, met de diepgang van een sauspan. Timmermans heeft aan deze receptie zelf bijgedragen door het enorme wereldwijde succes van zijn debuutroman te exploiteren en zijn boek plat te slaan tot een folkloristisch uithangbord. Dat werd hem niet in dank afgenomen. Ook liet hij zich met gemak inlijven door een bepaald Vlaams gedachtegoed. Hij had kunnen leren van zijn grootste kind, Pallieter, de dagenmelker. Die zou nooit een boek schrijven, maar als hij er één had geschreven, zou hij het laten waaien, zonder het achterna te hollen.

Alleen de roman zelf maakt het motief ervan waar. Pallieter is vakantie in eigen hoofd. Een psychedelische trip, soms. Hier en daar is het geluk van Pallieter ondraaglijk. Het motief is het geluk dat schittert in de taal zelf. Over deze levensvreugde kan je niet schrijven zonder er een zwakke imitatie van te zijn, dus moet het boek worden gelezen en ervaren. Ik denk dat het de derde keer was dat het boek tot mij sprak. En opnieuw was het alsof er een bloem uit mijn oor groeide.

(Tip: Er bestaan gekuiste en dus gemanipuleerde versies van de roman. Lees de editie van uitgeverij ­Polis, bezorgd door Wendy Lemmens en met het fraaie en onderlegde nawoord van Kevin Absillis.)

***

David Nolens (47) is schrijver. Zijn jongste roman is De waan van Cotard.


© foto Michiel Hendryckx