Met deze populaire en buitengewoon invloedrijke bloemlezing introduceerde Paul Rodenko de experimentele poëzie bij een groot publiek.
In de keuze van de gedichten voorzag hij die nieuwe poëzie van een voorgeschiedenis in de Nederlandse literatuur; in zijn inleiding gaf hij haar een Europese context en beschreef hij de belangrijkste kenmerken ervan.
Uit de groep van de Vijftigers staan voornamelijk Gerrit Kouwenaar, Jan G. Elburg, Bert Schierbeek en de vroege Hans Andreus (aan wie apocrief/de analphabetische naam overigens is opgedragen) het dichtst bij Lucebert. Daarnaast is zeker Hugo Claus te noemen, met De Oostakkerse gedichten.