Toen ik hem voor het eerst zag, dacht ik: zoals deze man is, zo had ik moeten zijn. Begrijp je, het is een beetje moeilijk om het uit te drukken, maar ik bedoel zo ongeveer als in een fabriek waar een bepaald voorwerp wordt gemaakt: nu en dan mislukt er een, ze maken een tweede dat goed is en het mislukte exemplaar gooien ze weg…
Alleen, mij hebben ze niet weggegooid, ik ben blijven bestaan, mislukt en wel. Ik heb nooit geweten dat ik het mislukte exemplaar was, totdat ik Dorbeck ontmoette. Toen wist ik het. Toen wist ik dat hij het geslaagde exemplaar was, dat ik in vergelijking met die man geen reden van bestaan had, dat ik mijzelf alleen aanvaardbaar maken kon, door precies te doen wat hij zei. Ik heb alles gedaan wat hij mij gezegd heeft en dat is heel wat… heel wat…
Marianne richtte zich op en boog zich over hem heen, zich steunend op haar elleboog.
– Maar Filip, dat zijn toch onmogelijke ideeën. Het is best mogelijk dat het maar verbeelding van je is dat die man zoveel op je lijkt.
– Verbeelding? Waarom nemen de Duitsers mij dan gevangen terwijl ze hem zoeken, waarom verspreiden ze zijn portret met mijn naam erbij? En hoe kon ik met positieve zekerheid herkend worden door die Roorda, terwijl ik zeker weet dat hij Dorbeck gesproken heeft? Hoe is dat mogelijk, behalve als Dorbeck bijna niet van mij verschilt? Als hij niet op mij lijkt als een tweelingbroer, of nog meer dan een tweelingbroer: Zelfde hoogte, zelfde breedte, een lagere stem, maar dezelfde manier van spreken, zelfde gebaren. Ik zeg je: het enige verschil tussen Dorbeck en mij is dat Dorbeck een baard heeft en zwart haar.
– Toch is hij een ander dan jij. Zou jij een ander dan jezelf willen zijn?
– Waarom niet? Wat ben ik? Zijn als ik ben, is dat iets om blij om te wezen?
– Misschien zou je mij niet hebben als je een ander was.
– Misschien als jij Dorbeck kende, zou je liever Dorbeck hebben dan mij.
– Nee.
– Hoe kun je dat zeggen? Toen je mij leerde kennen, deed ik al alles wat Dorbeck mij zei te doen. Alleen doordat ik gedaan heb wat Dorbeck mij zei, heb ik kennis gemaakt met jou. Zonder Dorbeck was ik altijd in Voorschoten in die sigarenwinkel gebleven. Jij zou mij nooit hebben ontmoet. Jij hebt mij nooit gekend zoals ik vroeger was. Je had mij nog geen tien minuten gezien, of mijn haar was al zwart, net als het haar van Dorbeck.
– Arme Filip. Alleen een baard kan ik je niet geven. Misschien een snor opplakken, maar dat is alles. Trouwens ik houd niet van snorren.
– Jij maakt er grapjes over.
– Wat moet ik anders doen? Het lijkt wel of je mij zeggen wil dat je eigenlijk een oplichter bent en dat ik mij vergis door van je te houden. Het lijkt wel of je, als je Dorbeck hier kon roepen, mij aan hem cadeau zou willen doen. Denk je dat ik dat prettig vind?
– Je zou misschien vanzelf in zijn armen vliegen.
– Ik moet zeggen dat het prettig is te horen hoe je over mij denkt. Je slaat mij en mijn gevoelens wel hoog aan.
– Daar gaat het niet om. Maar het gaat erom dat ik denk: in werkelijkheid houdt zij van Dorbeck, al weet zij het zelf niet. Zij zegt dat zij houdt van mij, maar zij bedoelt Dorbeck, want Dorbeck is het geslaagde exemplaar, ik ben het misbaksel.
– Je bent een beetje zenuwachtig. Op den duur groeit de zwarte verf weer uit je haren. Je zult zien hoeveel ik van je houd als je weer blond bent. Geloof mij toch. Zweer Dorbeck dan af, als hij je dwars zit. Zweer hem af, wees jezelf. Durf die proef met mij te nemen.
– Hoe bedoel je dat ik Dorbeck moet afzweren? Je weet niet wat je zegt! Dorbeck afzweren. Dat zou inhouden dat ik Dorbeck verraden moest. Hoe zou ik hem kunnen verraden? Naar de Duitsers gaan en zeggen: jullie vergissen je. Ik weet wie degene is die jullie zoeken. Dorbeck heet hij. Hij heeft werkelijk zwart haar, het mijne is alleen maar zwart geverfd. Dat bedoel je toch niet Marianne?
– Nee, dat bedoel ik ook niet.
– En al bedoelde je het zo. Dan nog zou het volstrekt onmogelijk wezen, door alles wat ikzelf in zijn opdracht heb gedaan. Ik heb geheime foto’s voor hem ontwikkeld, ik heb een man in Haarlem neergeschoten, ik heb een leidster van de Jeugdstorm gedood, ik heb een Duitse agent neergeschoten en de vrouw van die Duitse agent, ik heb hun kind naar Amsterdam ontvoerd… – Maar die dingen heb je toch helemaal alleen gedaan, Filip, alleen, helemaal alleen. Dorbeck was er toch niet bij? – Nee, Dorbeck was er niet bij. – Maar als Dorbeck er niet bij was, dan zij het toch je eigen daden! Als Dorbeck je aanwijzingen ervoor gegeven heeft, wat zou dat? Een soldaat gehoorzaamt tenslotte ook de bevelen van zijn meerdere. Zijn daarom de daden van een soldaat zijn eigen daden niet meer?
– Een soldaat gehoorzaamt aan de eerste de beste officier die boven hem gesteld is. Hij gehoorzaamt niet aan de man persoonlijk, hij gehoorzaamt de bevelen. Maar ik kan alleen Dorbeck gehoorzamen en niemand heeft mij daartoe gedwongen. Begrijp toch wat ik bedoel: voor ik hem kende heb ik feitelijk helemaal niet geleefd. Ik ben getrouwd met een volle nicht die zeven jaar ouder is dan ik, het was een toeval. Ik deed niets, ik wilde niets, ik liet alles aan het toeval over. Mijn oom wilde dat ik ging studeren, maar bij toeval werd mijn moeder ontslagen uit die inrichting en dus deed ik wat het gemakkelijkste was: ik ging in de sigarenwinkel van mijn vader staan, om voor mijn moeder te kunnen zorgen. Het leek of ik mij opofferde voor haar, maar dat was feitelijk helemaal niet zo: ik offerde niets op omdat ik niets was. Ik kon niets, ik wilde niets. Pas toen ik Dorbeck ontmoet had, toen pas voor het eerst wilde ik iets, al was het alleen maar als Dorbeck zijn, al wilde ik alleen maar wat hij wilde. Maar willen wat een ander wil, is al meer dan helemaal niets willen.