Het prozagedicht werd ontwikkeld in de Franse poëzie van de negentiende eeuw. Als voorloper wordt Aloysius Betrand genoemd, met zijn Gaspard de la nuit (1842). Het is Charles Baudelaire die in 1869 het genre zijn naam geeft met de publicatie van zijn Petits poèmes en prose.
Een prozagedicht is een korte prozatekst vol stijltrucs die typisch zijn voor poëzie: ritme, rijm, alliteratie, assonantie, doorgedreven beeldspraak. In de Franse literatuur is het prozagedicht ingeburgerd en hebben talrijke beroemde dichters zich van deze vorm bediend, onder anderen Rimbaud in Les Illuminations (1895), Victor Segalen met Stèles (1912) of Saint-John Perse in Vents (1946).
In de Nederlandstalige literatuur wordt het genre veel minder vaak beoefend. De slotbladzijde van De Oostakkerse gedichten is met zijn vier prozagedichten dan ook een van de beroemdste voorbeelden uit onze letterkunde.