Over de iconografie van Ruusbroec kan men wellicht hetzelfde zeggen als over zijn vertalingen: weinig Nederlandse schrijvers zijn zo dikwijls en zo wisselend afgebeeld als hij.
Het begint met een monnikenhoofd dat in de initiaal van de oudste nog bewaarde akte van de priorij Groenendaal (1356) verwerkt is. Er zijn goede redenen om aan te nemen dat het om Ruusbroec gaat. In het verzamelhandschrift van Groenendaal (ca. 1365) prijkt de bekende miniatuur die hem afschildert zittend onder een boom, terwijl hij met een stift op een wassen tafeltje zijn inspiratie de vrije loop laat. Bij de stadsmuur van het hemelse Jeruzalem treffen we Ruusbroec aan op een houtsnede uit ca. 1475 waarop hij te midden van een schare augustijner koorheren een prominente plaats inneemt. Maar het meest exemplarische portret is dat van ca. 1580, waarvan in de canon een moderne weergave is gereproduceerd. Het serene, opgeheven hoofd en de grote ogen evoceren de schouwer van Groenendaal.
De overige afbeeldingen van Ruusbroec opsommen op gravures en schilderijen, in beeldhouwwerken en glasramen is onbegonnen werk. Bij wijze van afsluiting een beeld van een heel andere Ruusbroec, in 1917 gebeiteld door de Brusselse beeldhouwer Jules Jourdain (1873-1957) (zie afbeelding). In de kooromgang van de Brusselse St.-Michielskathedraal treedt de auteur ons strijdvaardig tegemoet. Met pen en boek gewapend verplettert hij met zijn rechtervoet het hoofd van de ketterse Brusselse begijn Bloemardinne.