In feite is heel de Vita brevis van Gilliams, behalve een immense literaire constructie, grotendeels een gefingeerde autobiografie.
In de nalatenschap van de schrijver is bijvoorbeeld een fotoalbum bewaard, waarin de reële modellen voor alle personages uit Elias worden aangegeven. De moeder, de neef, de tantes… zijn overduidelijk geïnspireerd op herinneringen van Gilliams aan zijn eigen kindertijd. Tegelijk echter beperkt de modernistische schrijver zich niet tot een loutere weergave van dat historische verleden. Het landgoed krijgt integendeel mythische proporties, als een soort van parallel universum dat onafhankelijk van de banale realiteit bestaat. In werkelijkheid ging het om een nogal bescheiden villa, en heel wat van de beschreven scènes hebben zich in feite zelfs afgespeeld in de rand van Antwerpen.
De werkelijkheid wordt zo in alle opzichten, door de literaire schrijver en zijn verbeelding, getransformeerd tot een dieper en rijker geheel. De personages worden symbolische portretten die ieder op zich een eigen wereld oproepen. Tante Theodora staat bijvoorbeeld voor law and order, voor het gezag dat geen vragen duldt, voor een visie op de werkelijkheid die bijdegronds is, voor tucht en regelmaat. Het contrast met tante Henriëtte, tot wie Elias zich spontaan aangetrokken voelt, kan nauwelijks groter zijn. Zij vertoont hysterische trekken, wentelt zich in een soort van voorbij verleden, waant zichzelf bijzonder. Zij is de actrice die de aandacht van alle anderen naar zich toe weet te trekken, maar tegelijk is zij ook psychisch en fysisch bijzonder broos en kwetsbaar; zij wordt duidelijk gekweld door de (naamloze) demonen uit haar verleden. Op die manier zijn die vrouwen weliswaar geënt op de eigen levenservaring van de schrijver, maar ze groeien uit tot mythische constructies.
In die ingewikkelde familiale constellatie wordt ook de jonge Elias een deels fictief personage, geheel in overeenstemming met de manier waarop modernistische schrijvers hun eigen verleden niet zozeer beschrijven als wel ‘uitvinden’. Dat kenmerkt ook andere pseudo-autobiografieën, zoals die van Rilke, Proust, of dichter bij ons Edgar du Perron (Het land van herkomst, 1935) en Raymond Brulez (Mijn woningen, 1950-1954).