Gilliams’ roman is geen realistische weergave van een leven – zoals gebruikelijk in een omvangrijke literaire traditie. Integendeel, niet alleen blijft het boek beperkt tot een jeugdepisode, in feite is het een aaneenschakeling van losse scènes, associaties en bewustzijnsmomenten van het hoofdpersonage.
De Elias zoals wij die tegenwoordig kennen, wordt door het personage Elias zelf in de ik-vorm verteld, als een soort van autobiografisch relaas dat ongeveer één jaar uit zijn leven omspant. Aan het eind wordt de overgevoelige en romantische jongen als het ware uit zijn natuurlijke omgeving verbannen; hij wordt immers naar de kostschool gebracht waar zijn kindertijd definitief een einde zal nemen.
In plaats van een rechtlijnig verhaal met een heldere intrige vertoont Gilliams’ tekst veeleer een muzikale structuur, met een complex geheel van motieven, herhalingen en tegenstellingen. De auteur zelf verwees in dit verband naar de sonatevorm uit de klassieke muziek. Voortdurend keren scènes en motieven terug, telkens weer op een andere manier gevarieerd. De tekst is een ingewikkeld weefsel dat geen toegevingen doet aan de lezer.
De oorspronkelijke uitgave – meteen na de verschijning ervan door de schrijver zelf verworpen – vertoonde overigens een nog veel ingewikkelder structuur. Behalve het dagboekachtige herinneringsproza dat wij nu kennen, bevatte het boek een tweede luik waarin door een vriend het latere, noodlottige leven van Elias werd verteld. Aan het eind volgden nog enkele Franse gedichten (wellicht eveneens van de hand van Elias), terwijl het geheel nog eens van een inleiding werd voorzien. Van dat opzet blijft nu slechts één component over.