Als Maurice Gilliams in 1936 de eerste druk publiceert van zijn evergreen Elias, of het gevecht met de nachtegalen, geniet hij in kleine kring al enige bekendheid. Die heeft hij te danken aan enkele dichtbundels (doorgaans privédrukken op kleine oplagen, soms zelfs onder pseudoniem) maar ook aan de bundel prozaschetsen Oefentocht in het luchtledige (1933).
Al die teksten blijken bouwstenen van een oeuvre dat de dichter zijn leven lang obsessioneel blijft bezighouden. Al vroeg krijgt dat oeuvre de omvattende titel Vita brevis, een allusie op de Latijnse spreuk Vita brevis, ars longa (het leven is kort, de kunst blijft duren).
Elias is een fictioneel alter ego van de schrijver en meteen een personage dat in het gros van zijn verhalende teksten opduikt. De jonge Elias wordt ouder in Winter te Antwerpen (1953), terwijl het postuum gepubliceerde Gregoria (1991) de problematische fase van zijn huwelijksleven uit de doeken doet. Op die manier staat de roman uit 1936 apart, maar vormt hij tegelijk een cruciaal onderdeel van een veel complexere legpuzzel. Personages en anekdotes worden daarbij voortdurend opnieuw herinnerd, verbeeld en verteld.