De debuutbundel Het vader-huis behoort samen met de dichtbundels De boom-gaard der vogelen en der vruchten (1905) en De gulden schaduw(1910), en met de prozawerken Laethemsche brieven over de lente (1902) en Janus met het dubbele voor-hoofd (1908), tot het vroege werk van Karel van de Woestijne.
Dat wordt gekenmerkt door de weergave van zintuiglijke indrukken en het gebruik daarbij van impressionistische, vervagende technieken die ook in de schilderkunst van die tijd te vinden zijn, zoals bij zijn broer Gustave van de Woestyne.
De belangrijkste thema’s zijn de liefde en een obsessie met de dood, die herinnert aan Rosalie Loveling, maar die ook typerend is voor het levensgevoel van die tijd.