Toen Gerard Walschap in 1939 Houtekiet publiceerde, had hij een bewogen periode achter de rug.
Met romans als Adelaide (1929), Trouwen (1933) en Celibaat (1934) had hij in Vlaanderen naam gemaakt als vernieuwend auteur. Maar daarbij was hij hevig in aanvaring gekomen met de katholieke kerk. Het verhaal van de instinctieve natuurmens Houtekiet beschouwde hij zelf als het eindpunt van een persoonlijk bevrijdingsproces. Het jaar daarop, in 1940, zou hij met het pamflet Vaarwel dan openlijk afscheid nemen van de katholieke kerk.
Houtekiet mag dan veelvuldig een lofzang op de vrijheid zijn genoemd, in de loop van het boek wordt deze vrijheid door religie, economische regels en maatschappelijke ordening ingeperkt totdat Deps een dorp wordt, 'banaal als elk ander'. Het boek illustreert op die manier een typische spanning die in het hele optreden en werk van Walschap te zien is: enerzijds het streven naar individuele vrijheid en anderzijds een verantwoordelijkheidsgevoel tegenover de gemeenschap, een hunker naar individualisme én naar collectivisme.
In een vervolg, Nieuw Deps (1961), liet Walschap de zoon van Houtekiet op zijn beurt een nieuwe gemeenschap stichten, dit keer geen agrarische maar een industriële maatschappij, gebaseerd op een optimistisch geloof in arbeid en technische vooruitgang.