Als Elegast quam ten ghereyde
daer ic heden eer of seide,
doe hijt waende dragen dan,
die scellen die daer hingen an,
gaven sulc enen clanc
datter Eggeric bi ontspranc
uut sinen slape ende seyde:
‘Wie is daer te minen ghereyde?’
Hi woude trecken sijn sweert,
haddet die vrouwe niet gheweert,
die hem seide ende vraghede,
wat ware dat hi jaghede;
often alven wilde verleiden?
Si nam tswaert al mitter scheyden
ende seyde: ‘Daer en mach niemant in
comen sijn meer noch min.
tis ander dinc dat u deert.’
Si bemaenden ende beswert,
dat hi haer seide sijn ghedochte;
waer bi dat hi niet en mochte
slapen binnen drien nachten,
dat si consten ghewachten,
noch eten binnen drien dagen.
Dit began si hem te vraghen.
Vrouwen list is menichvout,
sijn si jonc, sijn si out.
So langhe lach si hem an,
dat hi haer te segghen began,
dat hi des conincs doot hadde ghesworen
ende die te doen waren vercoren,
souden cortelike comen.
Hi ghincse haer bi namen nomen,
hoe si hieten, wie si waren,
die den coninc wilden daren.
Dit hoorde al Elegast
ende hielt in therte vast.
Hi pensde, hi sout brengen voort,
die ondaet ende die valsche moort.
Alse dit die vrouwe hoerde,
si antworde na den worde
ende seide: ‘Mi waer liever vele,
datmen u hinge bider kele,
dan ic dat ghedoghen soude!’
Ende Eggeric sloech soe houde
die vrouwe voor nase ende mont,
dat haer tbloet ter stont
ter nase ende te monde uut brac.
Si rechte haer op ende stac
haer aenschijn over tbedde boom.
Elegast wasser bi ende nams goem
ende croper liselike toe.
In sinen rechten hantscoe
ontfinc hi dbloet vander vrouwen,
om dat hijt wilde scouwen
diet den coninc te voren brochte,
dat hider hem voor wachten mochte.
Doe seyde Elegast een ghebede
daer hi mede slapen dede
Eggeric ende die vrouwe
ende sprac sijn woert mit trouwe,
dat si beyde sliepen vast.
Doen ontstal hem Elegast
sinen sadel ende sijn swaert,
dat hi lief hadde ende weert
ende maecte hem sijnre vaerde
buten den hove tsinen paerde.
Toen Elegast bij het zadel kwam,
waar ik het zo-even over had,
en hij het weg wilde dragen,
maakten de belletjes die eraan hingen
zoveel lawaai
dat Eggeric uit zijn slaap
ontwaakte en zei:
‘Wie zit daar aan mijn zadel?’
Hij had zijn zwaard getrokken,
als de kasteelvrouw het niet had belet,
die hem vroeg
wat hij van plan was;
of boze geesten hem wilden verleiden?
Ze nam het zwaard bij de schede
en zei: ‘Er kan hier helemaal niemand
binnengekomen zijn.
Het is iets anders wat je dwars zit.’
Ze smeekte en bezwoer hem
haar te zeggen wat er in hem omging,
waarom hij nu al drie nachten
niet had kunnen slapen,
– zoals ze had kunnen zien –
en ook niet had kunnen eten.
Dit begon ze hem te vragen.
Vrouwen kennen vele listen,
of ze nu jong of oud zijn
Ze drong zo lang bij hem aan
dat hij ertoe kwam haar te zeggen
dat hij gezworen had de koning te doden
en dat degenen die daartoe waren uitgekozen
weldra zouden aankomen.
Hij begon hen bij hun naam te noemen,
hoe ze heetten, wie ze waren,
die de koning kwaad wilden doen.
Elegast hoorde dit allemaal
en knoopte het goed in zijn oren.
Hij was van plan dit misdadige moordplan
bekend te maken.
Toen de vrouwe dit hoorde,
zei ze, nadat Eggeric uitgesproken was:
‘Ik zou veel liever hebben
dat men jou ophing,
dan dat ik dit zou toelaten!’
Eggeric sloeg de vrouwe
zo snel op haar neus en mond,
dat het bloed terstond
uit haar neus en mond gutste.
Ze kwam overeind en stak
haar gezicht over de rand van het bed.
Elegast was er vlakbij, zag het
en kroop er zacht naartoe.
In zijn rechter handschoen
ving hij het bloed van de vrouwe op,
omdat hij het wilde tonen
aan degene die de koning hierover zou inlichten,
zodat deze ervoor op zijn hoede zou zijn.
Toen zei Elegast een gebed,
waarmee hij Eggeric en de vrouwe
deed inslapen
en hij sprak de woorden heel nauwkeurig uit
zodat ze beiden in een diepe slaap verkeerden.
Toen ontstal Elegast Eggeric
zijn zadel en zijn zwaard,
waar deze zo op gesteld was,
en hij begaf zich
buiten het kasteel naar zijn paard.