Mariken
Wat suldi noch leeren?
Die duvel
Dat sal ick u verclaren:
alle die talen der werelt sal ick u leeren.
So sal u alle die werelt verheffen ende eeren,
want alle die talen te connen, ghi en weet niet wat si.
Ende dan die seven vri consten daer bi,
tes om van elcken verheven te sijn seer excellentelijc.
Mariken
Daenhoren versacht minen druck tormentelijck,
gheheel obedientelijck
stel ick mi touwen wille, ende ghijt so doet.
Die duvel
Maer een bede sal ic aen u begheren, beelde soet.
En ghi mi dit doet, het sal u wel baten.
Mariken
Wat beden es datte?
Die duvel
Dat ghi uwen naem soudt willen laten
ende geven u selven eenen anderen naem van nu aen voort.
Mariken es voer mi een ombequaem woort:
bi eender Marien ic ende mijn geselscap sulc grief hebben,
dat wi nemmermeer dien naem en sullen lief hebben.
Doet doch u selven Lijnken, Grietken of Lijsken noemen.
Ick belove u, eer dat jaer lijt, het sal u vromen
meer dan ghi noyt hadt van vrienden oft magen.
Mariken
Ey lacen, twi mach u dien naem meshaghen?
Tes doch den edelsten ende den soetsten naeme
van alle der werelt ende elcken bequame.
Mariken oft Maria, hoe moechdi dien naem veten?
Om al dat leeft en wille ic anders niet heten.
Mi dunct, men mach dien naem niet versoeten.
Die duvel
Ey ey, nu es mijn werck weder al onder die voeten,
can ick desen naem niet doen veranderen.
Hoort lief, willen wi wandelen met malcanderen,
soe moetti uwen naem veranderen, al deret u seer,
oft wi moeten scheyden. Ende voort noch meer
moetti mi beloven. Peyst: belofte es schult.
Mariken
Wat sal ick beloven?
Die duvel
Dat ghi u nemmermeer seghenen en sult.
Wat dat u toe compt oft pijnt te deerne,
ghi en moecht u niet seghenen.
Mariken
Dat belove ick u gheerne.
Aent seghenen en leyt mi niet veel an.
Maer minen naem ick qualic gheloechenen can,
want Maria, daer ic naer hete, dats alle mijn troost,
mijn hope. Want alse mi yet grieft of noost,
roep ic ter stont op Haer om een bevredinghe.
Oeck dien icxse daghelicx met eender bedinghe,
die ic van ioncx hebbe gheleert.
Maria die wert van mi gheeert
also lange als ic kennisse hebbe, des niet en fael ic.
Al sla ic int wilde of al regeer ic mi qualic,
haer te loven en mach niet zijn vergheten.
Die duvel
Nu, om dat ghi so seer sijt vervleten
op dien name, hoort, ic sal u noch begheren nettere:
ick ben te vreden dat ghi hout deerste lettere
van uwen name, vrou ongheblaemt fijn,
dats de M: dus suldi Emmeken genaemt sijn.
In u lant sijn doch veel maechden ende vrouwen
die Emmeken ghenaemt sijn.
Mariken
Nu wel, Moenen, mach ic niet behouwen
minen rechten name, lyever dan wi scheeden souwen,
so ben ic metter eerster letter te vreden.
Emmeken sal ic heeten tallen steden,
nochtans en doe icx niet gheerne.
MARIEKE
Wat zul je me leren?
DUIVEL
Dat zal ik je verklaren:
alle talen ter wereld zal ik je leren,
zodat alle mensen je zullen eren.
Alle talen te kennen, dat is zo fijn.
Voorts de zeven wetenschappen die er zijn.
Zo imponeer je elkeen ogenblikkelijk.
MARIEKE
Ik voel me niet meer zo verschrikkelijk
en heel inschikkelijk
doe ik jouw wil, als jij de mijne doet.
DUIVEL
Nog één verzoek, mijn beeldje zoet,
opdat je voorgoed mij zult bevallen.
MARIEKE
Wat voor verzoek?
DUIVEL
Laat je naam vallen,
noem jezelf voortaan bij een andere naam.
Maria, dat klinkt zo onaangenaam:
een zekere Maria geeft ons zo veel ellende,
dat wij die naam haten, ik en mijn bende.
Laat je met Trijntje, Grietje of Lijsje aanspreken.
Het geeft je meer voordeel, eer het jaar is verstreken,
dan je ooit van familie of vrienden hebt gekregen.
MARIEKE
Die naam, wat heb je daar toch tegen?
’t Is de edelste, liefste van alle namen,
dat zullen alle mensen beamen.
Marieke, Maria, ik zou niets mooiers weten.
Bij alles wat leeft, wil ik niet anders heten.
Geen enkele naam is zó bijzonder.
DUIVEL
Nu is al mijn werk weer mooi naar de donder,
tenzij ze die naam alsnog zal verzaken.
Liefste, voor wij een reis gaan maken,
moet je anders heten, al spijt je dat.
Anders moeten we scheiden. En dan nog wat:
beloof me één ding, en belofte maakt schuld.
MARIEKE
Wat moet ik beloven?
DUIVEL
Dat je geen kruisteken maken zult.
Al gaat een kwelling je krachten te boven,
bekruis je niet.
MARIEKE
Dat wil ik wel beloven.
Dat kruisjes slaan, daar hecht ik niet aan.
Maar mijn naam, die maak ik niet ongedaan,
want ik heet naar Maria, mijn toeverlaat
en mijn hoop. En als het niet goed met me gaat,
roep ik Haar aan om mij troost te geven.
Ook bid ik tot haar, elke dag even,
een gebedje dat ik als kind heb geleerd.
Maria wordt door mij geëerd
al zo lang ik kan denken, en nooit faal ik.
Haar te eren mag niemand vergeten.
DUIVEL
Nou ja, omdat je zo bent bezeten
van die naam, gedraag ik met netter
dan ooit: behoud dan de eerste letter,
de M dus, mijn vrouwtje lief en fijn:
je naam zal voortaan Emmy zijn.
Er zijn in jouw land al of niet getrouwden
die Emmy heten.
MARIEKE
Als ik mijn naam niet mag houden,
Moenen, dan, liever dan dat we uiteengaan zouden,
die eerste letter. Dat is aangenomen.
Emmy heet ik, waar we ook zullen komen,
maar graag doe ik het niet.