In Vlaanderen was Buysse vooral in zijn vroege jaren niet algemeen geliefd: niet alleen omdat zijn naturalistisch proza en theater choquerend waren, maar ook omdat hij vrijzinnig was.
Hij kwam uit een vooraanstaande liberale familie (zijn broer Arthur was liberaal advocaat en werd volksvertegenwoordiger, zijn zus Alice werd gemeenteraadslid te Gent) en zijn werk bevat kritiek op de katholieke geestelijkheid. Op het Vlaamse platteland hield de baron het volk arm en de pastoor hield het dom, zo bleek uit zijn werk. Het gevolg was dat hij als ‘vuilschrijver’ werd gebrandmerkt en zijn boeken verboden werden in openbare bibliotheken.
Daarbij kwam nog dat hij in 1897 een kritisch stuk publiceerde over Flamingantisme en Flaminganten. Hij wees op de blinde afkeer van iedere Franse invloed bij sommige flaminganten en noemde, vanuit zijn vertrouwdheid met het standaard Nederlands dat hij hoorde in Den Haag, de Vlaamse variant daarvan een ‘arme, kleine taal’. Hiermee sloot hij aan bij een uitspraak van zijn stadgenoot en levenslange vriend Maurice Maeterlinck, die het over ‘un jargon vaseux’ had gehad.
Buysse heeft zich later herhaalde keren openlijk gedistantieerd van deze visie. Hij pleitte zelfs meermaals voor de vernederlandsing van de Gentse universiteit (een eis van de flaminganten), en heeft in later werk, zoals in Uleken, nadrukkelijk zijn sympathie voor de flaminganten laten blijken. Maar het heeft tot de jaren 1960 geduurd eer hij algemene waardering kreeg, ook van katholieke zijde. De receptie van zijn werk is zeer grillig geweest ten gevolge van de sterke verzuiling van de maatschappij in die tijd.