In de Nederlandse poëzie was J.H. Leopold het grote voorbeeld van Bloem.
Begin jaren twintig woonden ze allebei in Rotterdam, maar ze kenden elkaar niet van nabij. In diezelfde tijd vond Bloems bewondering aansluiting bij wat Leopold-kenner Gillis J. Dorleijn heeft aangeduid als ‘een Leopold-hausse’. Hoogtepunt daarvan was de viering van Leopolds zestigste verjaardag in 1925. Niet lang daarna zou de dichter overlijden.
Bloem herkende in Leopold ‘de botsing van een overgevoelig hart met mensch en wereld’ en hanteerde diens poëzie als maatstaf in zijn kritieken. In zijn gedichten komen maar weinig expliciete verwijzingen naar Leopold voor.
Een van de duidelijkste voorbeelden is ‘Grafschrift’ uit de bundel Media vita. De openingsregel ‘Een naamloze in den drom der namelozen’ alludeert op Leopolds lange gedicht Cheops: ‘de nameloozen, den verloren/ tot ondergang gedoemden drom’.