De populariteit van de verhalen van koning Artur in de Nederlanden kan niet los gezien worden van de grote uitstraling die de Franstalige hoofse literatuur vanaf de tweede helft van de twaalfde eeuw in heel West-Europa verwierf.
Wat de Arturstof betreft moet daarbij in de eerste plaats aan het œuvre van Chrétien de Troyes worden gedacht: diens Erec et Enide (ca. 1170), Yvain ou Le chevalier au lion (1177-1181), Lancelot ou Le chevalier de la charrette (1177-1181) en Perceval ou Le conte du Graal (1181-vóór 1190) hebben het genre van de Arturroman in een beslissende plooi gelegd.
Deze romans waren zeker in de Franssprekende milieus van het graafschap Vlaanderen bekend. De Perceval ontstond zelfs in opdracht van de Vlaamse graaf Filips van de Elzas, en twee van de vier voortzettingen (Continuations) die op deze onvoltooide roman zijn gemaakt, zijn in de omgeving van de Vlaamse gravin Johanna van Constantinopel (respectievelijk in 1205-1210 en 1214-1225) tot stand gekomen. Ook kunnen er opvallend veel handschriften met Franse Arturepiek met het uiterste noorden van het Franse taalgebied (en dus met onze gewesten) in verband worden gebracht.