Roderik Six over 'De donkere kamer van Damokles'
We vroegen Roderik Six een tekst te schrijven over een werk uit de literaire canon. Omdat hij niet kon kiezen tussen Harry Mulisch en W.F. Hermans schreef hij er maar meteen twee. Zijn tekst over 'De ontdekking van de hemel' kon je eerder al lezen in De Standaard en op onze website. Zijn tekst over 'De donkere kamer van Damokles' had u van ons nog tegoed.
Grijnzen in de eeuwige nacht.
Willem Frederik Hermans - De donkere kamer van Damokles
Iedereen wil een held zijn.
Voor Henri Osewoudt komt de Tweede Wereldoorlog dan ook als geroepen. Al op zijn negentiende heeft hij het gevoel dat zijn leven knarsend tot een stilstand is gekomen. In het bekrompen dorpje Voorschoten bestiert hij een sigarenwinkeltje en elke avond moet hij het bed delen met zijn lelijke vrouw én volle nicht Ria. Het jaar is 1939 en aan de horizon fonkelt de belofte van avontuur: om de Duitse opmars te stoppen worden jongemannen onder de wapenen geroepen. Maar helaas, de kleine Osewoudt wordt afgekeurd voor militaire dienst - hij komt een halve centimeter te kort en bij wijze van troostprijs mag hij met een kaduuk geweer het postkantoor bewaken.
Een leven kun je het niet noemen, meer dan vleesgeworden verveling behelst het niet. Maar daar brengt een mysterieuze vreemdeling verandering in. O zo terloops stapt officier Dorbeck het kleine winkeltje van Osewoudt binnen - ze blijken elkaars spiegelbeeld, zij het dat Dorbeck knapper is, en dapperder. Terwijl Osewoudt verkommert in een verschrompeld bestaan, kiest Dorbeck voor de riskante roeping van een verzetsstrijder in de ondergrondse. Dorbeck reikt Osewoudt de hand: samen zullen ze tegen de Duitsers strijden.
Tijdens de nachtelijke missies fleurt Osewoudt op. Plots is hij de man die moordcommando’s aanvoert, plots sluipt hij door verduisterde grootsteden met gecodeerde boodschappen op zak, plots is hij de minnaar die met knappe spionnes in bed duikt. Dat hij zijn mentor Dorbeck nooit meer te zien krijgt, baart hem geen zorgen: hij krijgt zijn instructies via de telefoon en geniet met volle teugen van het clandestiene heldendom. Eens de oorlog voorbij wacht hem zeker een medaille.
Wie het sadistisch universum van W.F. Hermans kent, weet dat Osewoudt’s hoop aan diggelen geslagen zal worden. Na de bevrijding volgt de ontluistering: Osewoudt wordt door de geallieerden opgepakt en beschuldigd van landverraad - verdacht veel van Osewoudt’s kennissen werden verklikt en afgevoerd naar Duitse strafkampen. De enige man die hem kan vrijpleiten, de illustere opdrachtgever Dorbeck, is nergens te bespeuren en Osewoudt kan niet bewijzen dat hij aan de goede kant van de geschiedenis stond. Damokles’ zwaard blijft boven Osewoudt bengelen. Op de laatste pagina zal Hermans het paardenhaar doorknippen en Osewoudt’s lot bezegelen.
De centrale vraag die de lezer van de Donkere kamer van Damokles moet beantwoorden, is ook een raadsel dat Osewoudt zelf tergt: heeft Dorbeck wel bestaan? Of heeft Osewoudt zijn spiegelbeeld in het leven geroepen om aan zijn kleinburgerlijk bestaan te ontsnappen? Gezien de psychiatrische voorgeschiedenis - zijn moeder werd na de moord op zijn vader krankzinnig verklaard -, behoort een gespleten persoonlijkheid zeker tot de mogelijkheid, maar Osewoudt lijkt zelf niet in die optie te geloven. Beleefde hij niet teveel plezier aan zijn heroïsch bestaan om alle lasten af te schuiven op een alter-ego?
Het thema van een betere (of slechtere) dubbelganger, geldt als een klassieker in het literaire canon. Spontaan denk je aan de Strange Case of Dr Jekyll and Mr Hyde van Robert L. Stevenson en The Picture of Dorian Gray van Oscar Wilde, en recenter nog Fight Club van Chuck Palahniuk, maar het is niet eenvoudig uit te voeren.
De auteur moet genoeg gelijkenis prijsgeven om twijfel te zaaien en tegelijk de (twee?) protagonisten voldoende gescheiden houden om het spanningsveld onder stroom te houden. Daar slaagt W.F. Hermans met brille in: aan het einde van de roman blijft het dilemma in de schoot van de lezer liggen - voor beide interpretaties vallen argumenten aan te dragen.
Maar maakt het uit? Onder de doppelgänger-thematiek woekert een allesverterend nihilisme. Wanneer Osewoudt tijdens zijn gevangenschap aan de praat raakt met een SS’er, ontvouwt Hermans zijn wereldbeeld. De jonge SS’er ontkent elke moraliteit: ‘Voor wie weet dat hij eenmaal sterven moet, kan er geen absolute moraal bestaan, voor hem zijn goedheid en barmhartigheid niets dan vermommingen van de angst. Waarom zou ik mij moreel gedragen als ik toch in elk geval de doodstraf krijg? Iedereen krijgt nu eenmaal de doodstraf.’
De onvermijdelijke dood ontslaat elk mens van moraliteit - in het zinloos universum van Hermans zijn termen als goed en kwaad slechts hol geblaat. Maakt het uit of Osewoudt gek was, of daadwerkelijk een ongelukkige sukkel die in een complot verzeild raakte? Het antwoord en het levensmotto van de SS’er is simpel: Wanhoop en sterf!
Gelukkig kan er ook gelachen worden in het wrede universum van Hermans. De donkere kamer van Damokles zit tjokvol sardonische knipogen. Zo is de hele opzet van de spionageroman een klungelige antipode van wat we doorgaans bij Ian Fleming zouden aantreffen. Geen gestroomlijnde actie, geen elegante diners met überschurken in casino’s, geen femme fatales in avondgewaden. Hermans beschrijft uitvoerig hoeveel trams en treinen Osewoudt dient te nemen om op zijn ‘avontuurlijke’ bestemming te raken, geheime ontmoetingen vinden plaats in gore achterzaaltjes en het seksueel gestoei is een ronduit zielige bedoening.
Osewoudt’s uitvalsbasis is ook geen mondaine metropool maar een pietepeuterig dorpje, amper een spreekwoordelijke ‘voorschoot groot’. Zijn sigarenwinkel draagt de naam Eureka, maar door roest zijn de letters ‘E’ en ‘K’ vervaagd waardoor je urea krijgt, een lichamelijk restproduct dat beter bekend staat als pis. En in een nihilistisch denkkader is het best grappig dat Osewoudt zijn noodlot tegemoet treedt in een pyjama; wie heeft nooit de schaamte-droom gehad waarin je de belangrijkste vergadering van je leven binnenwandelt in je badjas?
In De donkere kamer van Damokles zie je het meesterschap van W.F. Hermans. Elk literair werkmiddel staat in functie van het diepgeworteld materialisme van de auteur, zonder dat je ooit de indruk krijgt een filosofisch pamflet te lezen. Iedereen wil een held zijn, iedereen eindigt als een lafaard. De mens is een nietig wezen dat naakt rond stommelt in het donker, niet bij machte iets aan zijn doodslot te veranderen. Telkens dat knullig hoopje vlees zijn hoofd stoot, voel je Hermans achter de regels grijnzen. En de lezer met hem.
Roderik Six (41) is schrijver en literair journalist.
Foto © Studio Edelweiss