Een van de vroegste en felste bestrijders van de poëzie van Lucebert en van de experimentele poëzie in het algemeen was de dichter Bertus Aafjes (zie afbeelding).
Aafjes was in 1946 buitengewoon populair geworden met zijn lange verhalende gedicht Een voetreis naar Rome.
In 1953 publiceerde hij in Elseviers Weekblad een reeks van drie artikelen tegen de experimentele poëzie, meer in het bijzonder tegen die van Lucebert en van Hugo Claus. Vooral over Lucebert was hij ongemeen scherp: ‘Lees ik Luceberts poëzie, dan heb ik het gevoel dat de SS de poëzie is binnengemarcheerd’ en ‘dit te moeten lezen geeft mij enkel nog een sensatie alsof de menselijke hersenmassa, moedwillig afgesneden van de voedingsbodem van de ziel en zelfstandig geworden, op een dierlijke wijze gemetamorfoseerd is tot een brulkikker die luidkeels kwaakt in de tropennacht.’ Het effect van die aanval was echter dat Aafjes zichzelf in het literaire milieu in diskrediet bracht.
Ook die andere coryfee van de traditionele dichtkunst, M. Vasalis, liet zich in haat bespreking van de bloemlezing Atonaal (1951) minachtend uit over de nieuwe poëzie. Zij vergeleek die met rorschachtests, ‘waar men merkwaardige dingen aan kan beleven evenals aan meeuwen-uitwerpselen tegen het vensterglas.’
Toen het strijdgewoel was gaan liggen hebben beide dichters hun vergissing ingezien.
In het huis der poëzie zijn vele kamers: ook de bundel Parken en woestijnen (1940) van M. Vasalis is in deze canon opgenomen.