Het juryrapport bij de bekroning van De avonden met de Reina Prinsen Geerligsprijs zette de toon: ‘Dit is niet een willekeurige zielsgeschiedenis, maar het boek dat uitbeeldt wat de tijd, die alle illusies vermoordde, de jeugd heeft aangedaan.’
De meeste recensies interpreteerden het boek dan ook in de eerste plaats als de uiting van het levensgevoel van de naoorlogse generatie. Meer dan eens werd het in één adem genoemd met De tranen de acacia’s (1949) en Ik heb altijd gelijk (1951) van Willem Frederik Hermans en Eenzaam avontuur (1948) van Anna Blaman.
De gezaghebbende katholieke criticus Anton van Duinkerken vatte het zo samen: ‘Het is de levensleer van de hongerwinter […]. Zij behelst dat alle mensen zonder uitzondering huichelaars zijn, alle zogenaamd edele aandriften niets dan voorwendsels der lagere instincten, alle idealen uitsluitend vluchtoorden voor de levensangst, alle liefde slechts gebrek aan intelligentie, alle religie een uiting van boerse domheid, alle leven een slopend en deswege welkom bederf van het vlees.’