“Goena-goena” of “guna-guna” is de Indonesische benaming voor de toverkunst waarmee je het best niet te maken krijgt en waarover je maar beter zwijgt.
Slachtoffers van goena-goena worden getroffen door rampen en tegenspoed of geplaagd door demonen. Meestal worden ze ziek – Van Oudijck lijdt op het einde aan leverziekte en 'ziekelijke geprikkeldheid' – of sterven ze zonder dat daar een redelijke verklaring voor is. Ze kunnen zich ook vreemd gaan gedragen of zelfmoord plegen. Redenen om goena-goena tegen iemand in te zetten zijn haat, jaloezie, ruzie, wraak – Van Oudijck laat na om een nieuwe waterput op gepaste wijze te laten inwijden en ontzet de regent van Ngadjiwa uit zijn ambt – of afgewezen liefde. Ook voorwerpen kunnen zo bewerkt worden dat ze de bezitter ervan heel wat ellende berokkenen: wajangpoppen (Couperus vergelijkt de jonge regent Soenario tot viermaal toe met een wajangpop), krissen (Indonesische dolken), kledij of afgodsbeeldjes.
De kunst van goena-goena wordt van generatie op generatie doorgegeven en blijft dus in de familie. Slechts een beperkt aantal families bezitten die kunst en dat maakt ze gevreesd. Maar goena-goena is niet zonder gevaar voor de beoefenaars ervan want ze kunnen ook zelf getroffen worden door hun daden. Er is echter ook een ‘witte’ goena-goena, waarbij de magie gebruikt wordt met positieve bedoelingen.
Goena-goena is ook de titel van een roman die Daum in 1887 liet afdrukken in het Bataviaasch Nieuwsblad en in 1889 uitgaf als boek. Een dame wil per se het hart veroveren van een getrouwde ambtenaar en roept daarvoor de hulp in van inlanders die met goena-goena de man letterlijk gek van liefde weten te maken. Op het einde van de roman is de goena-goena uitgewerkt en keert de man braafjes terug naar zijn vrouw, die hem met open armen ontvangt.
Couperus zal de term 'goena-goena' zonder twijfel gekend hebben en vast en zeker ook de roman van Daum. Misschien heeft hij er zelfs wat inspiratie in gevonden, want ook bij Daum is de dokter een Duitser, is er sprake van 'ongetekende brieven', duikt een mysterieuze hadji op en blaffen de honden opvallend veel. Maar dat wil niet zeggen dat er sprake is van plagiaat. Integendeel. Een vergelijking van Goena-goena met De stille kracht leert ons juist dat Daum goena-goena erg letterlijk opvat als goochelachtig gedoe met trucjes en toverdrankjes, terwijl Couperus er het onvatbare mysterie van de oosterse dreiging in heeft gelegd.
De term 'goena-goena' komt voor in de televisieserie, waarin ook wordt gezegd dat men er maar beter over zwijgt. Dat is niet het geval in de roman van Couperus, en dat was wellicht ook niet nodig, want dankzij zijn sublieme stijl weet hij op elke bladzijde te suggereren dat men er beter niet over spreekt, en voor 'goena-goena' had hij 'de genialiteit om ervoor te bedenken den volmaakt passenden, den alleszeggenden naam van De Stille Kracht', zoals Creusesol (pseudoniem van I.P.C. Graafland (1851-1918)) in 1916 neerschreef in zijn brochure Bestaat de Stille Kracht?
Couperus heeft zijn vondst nog één keer gebruikt in een roman, namelijk in het sublieme De ongelukkige uit 1915, over de laatste Moorse koning Mohammed XII Abu Abdallah, die in 1492 Granada overgaf aan Los Reyes Católicos. 'De stille kracht' verwijst hier opnieuw naar de islam, maar dit keer in samenhang met de ondoorgrondelijke Moorse cultuur, die door de christelijke Spanjaarden ervaren wordt als 'een geheime, stille kracht, iets, dat tòch sterker eenmaal zoù zijn dan hunne Christelijke overwinningen'.