Couperus was niet geïnteresseerd in politieke en maatschappelijke problemen. Proletariaat, armoede, onmenselijke arbeidsomstandigheden, uitbuiting door kapitalisme en onderdrukking van de Javaan, van dat alles wilde hij het liefst niets te horen of te zien krijgen. Hij vluchtte in fantasie en verleden: de Eerste Wereldoorlog zag hij als een gigantische, tragische opera, de antieke wereld van Alexander de Grote en keizer Heliogabalus als een tijd waarin hij al zijn onvervulde dromen had kunnen waarmaken. Op 18 februari 1923 schreef hij in zijn vierde 'Intieme impressie': 'Ik wil in mijn illuzies gelukkig zijn.'
Dat neemt niet weg dat hij in De stille kracht enkele personages uitspraken in de mond legt die voor zijn doen hoogst ongewoon zijn. De meest cassante wordt uitgesproken door Frans van Helderen, die Nederlands-Indië beschrijft als 'een reusachtige maar uitgeputte kolonie, steeds uit Holland bestuurd met éen idee: winstbejag'. En Van Helderen gaat verder met: 'De werkelijkheid is niet: de overheerscher groot in Indië, maar de overheerscher kleine armzielige uitzuiger; het land uitgezogen, en de werkelijke bevolking – niet de Hollander, die zijn Indiesch geld opmaakt in Den Haag; maar de bevolking, de Indosche [= Indo-Europese] bevolking, verknocht aan den Indischen grond, – neêrgedrukt in de minachting van den overheerscher, […] maar nú dreigende op te staan uit dien druk en die minachting…'
In een artikel uit 2011 over antikoloniaal verzet in Indonesië wijst Christina Dewi Elbers erop dat men in Indonesië Couperus’ kritiek op het Nederlandse koloniale beleid tegenwoordig zelfs scherper acht dan die van Multatuli in Max Havelaar.