Couperus moest leven van wat rente, van wat hij erfde en vooral van wat zijn geschrijf hem opleverde, en voor de levensstijl die hij en zijn vrouw erop nahielden was veel geld nodig.
Zijn belangrijkste uitgever, L.J. Veen, heeft hem in de gloriejaren voor en kort na 1900 buitengewoon royaal betaald. In 1901‑1902 kreeg hij ƒ12 000 voor De boeken der kleine zielen, in 1905 ƒ4500 voor De berg van licht. Ter vergelijking: het huis dat hij in 1923 liet bouwen, kostte ƒ20 000. In 1888 ontving Daum van uitgever A.W. Sijthoff (1829-1913) ƒ2500 voor vijf romans. Cyriel Buysse (1859-1932) moest in 1909 tevreden zijn met de ƒ150 die C.A.J. van Dishoeck (1863-1931) hem uitkeerde voor de bundel Amerikaanse novellen ‘k Herinner Mij.
Tijdens het verblijf in Nederlands-Indië, raakte Couperus in geldnood (of 'argent-court', zoals hij dat liever noemde). In zo’n geval leende hij geld van zijn uitgever of vroeg hem een voorschot op zijn honorarium. Midden november 1899 stuurde de gulle Veen hem ƒ2500 voor de eerste druk van Langs lijnen van geleidelijkheid, bijna een jaar voor het boek uitgegeven zou worden. Maar Couperus besefte zeer goed dat ƒ2500 niet zou volstaan, en dus besloot hij om een tweede boek te schrijven voor nog eens ƒ2500. Zo is De stille kracht ontstaan. Uit geldnood.
Zo is in 1904 trouwens ook Van oude menschen, de dingen, die voorbijgaan… er gekomen. En beide boeken waren op een paar maanden tijd klaar, 'tussen de bedrijven door', zoals biograaf Frédéric Bastet (1926-2008) het formuleerde. Dat het allebei meesterwerken zijn, bewijst eens te meer het genie én het vakmanschap van Louis Couperus.