‘Mijn lief, mijn lief, mijn lief.’ Zo sprak mijn lief mij toe,
dewijl mijn lippen op haar lieve lipjes weidden.
De woordjes alle drie, wel klaar en wel bescheiden,
vloeiden mijn oren in, en roerden (’k weet niet hoe)
al mijn gedachten om, staag malend, nemmer moe;
die ’t oor mistrouwden en de woordjes wederleiden.
Dies ik mijn vrouwe bad mij klaarder te verbreiden
haar onverwachte reên; en zij verhaald’ het doe.
O rijkdom van mijn hart, dat overliep van vreugden!
Bedoven viel mijn ziel in haar vol hart van deugden.
Maar toen de morgenstar nam voor den dag haar wijk
is, de klare zon, de waarheid droef verrezen.
Hemelse goôn, hoe komt de schijn zo na aan ’t wezen,
Het leven droom, en droom het leven zo gelijk?
dewijl: terwijl
wel bescheiden: heel duidelijk
staag: steeds
wederleiden: tegenspraken
dies: daarom; klaarder … verbreiden:
duidelijk uitleggen; reên: woorden; doe: toen
Bedoven: overweldigd
morgenstar: Venus, de planeet die bij
zonsopgang straalt, maar ook de Godin
van de liefde; goôn: goden; komt…
wezen: lijkt de schijn zo op de werkelijkheid