Huygens was namelijk van 1625 tot 1647 secretaris van stadhouder Fredrik-Hendrik (1585-1647) en daarna tot diens dood van Willem II (1627-1650). Daarnaast behartigde hij vanaf 1632 tot aan het eind van zijn leven als Raad en Rekenmeester de financiële belangen van de Oranjes. Huygens was dan ook bang dat men hem met deze bundel voor een beroepsschrijver zou houden. Het schrijven van gedichten kost tijd. En die kan beter besteed worden aan het vaderland, zou iemand kunnen denken. Huygens haast zich dan ook zich te verantwoorden: hij noemt zijn inzet voor het vaderland de tarwe waartussen de korenbloemen opkomen. De bloemen zien er wel fraai uit, als kinderen van adel op hun paasbest in blauw en rood satijn, maar ze zijn nutteloos tussen het koren. Zijn literair werk is aardig ‘onkruid’.
Dit ‘onkruid’ telt in deze druk meer dan 1300 bladzijden. Huygens, die ook in het Latijn en Frans dichtte, keek er zelf van op dat de oogst aan Nederlandse gedichten zo groot was. De bundel Koren-bloemen bevat negentien ‘boecken’ (afdelingen) met herdrukken van eerder uitgegeven werk, maar ook met oudere, niet eerder gepubliceerde gedichten. Zelfs geheel nieuw werk heeft er een plaats in gekregen.
Uit deze Koren-bloemen leren we de hele Huygens kennen. We kunnen er de gedichten in lezen waarmee hij in 1622 in één klap beroemd werd: zijn gedicht op de mooiste straat van Den Haag, waar hij woonde: ‘Batava Tempe, dat is ’t Voor-Hout van ’s Gravenhage’ en de satire op de kostbare gekte van de mode: ‘'t Kostelick Mall’. Nu pas publiceert hij zijn grote gedicht ‘Dagh-werck’ waarin hij het leven beschrijft dat hij zou leiden met Susanna van Baerle, zijn ‘Sterre’, met wie hij in 1627 trouwde. Helaas stierf Susanna al in 1637. Pas een jaar later slaagde hij erin zijn verdriet tot uitdrukking te brengen in een Nederlandstalig troostgedicht op haar dood: ‘Cupio dissolvi; Op de dood van Sterre’: ook dit gedicht is in de bundel opgenomen. Aan de vrouw van zijn goede vriend Hooft droeg hij in 1645 de sonnetten ‘Heilighe dagen’ op. Dit zijn religieuze gedichten op de kerkelijke feestdagen als Kerstmis en Pasen. Met het gedicht ‘Oogen-troost’ uit 1647 troostte hij een goede vriendin die blind werd. Hij hield haar voor dat alle mensen, zelfs zienden, blind zijn. Natuurlijk ontbreekt zijn grote gedicht over zijn buitenplaats Hofwijck niet. Ook zijn vertalingen uit het werk van de Engelse dichter John Donne laat hij in zijn Koren-bloemen voor het eerst drukken. Tijdens de voorbereidingen voor de druk bleef Huygens dichten. In 1656 en 1657 vloeiden er honderden korte gedichtjes (‘sneldichten’) uit zijn pen. En als allerlaatste ‘boeck’ voegde hij ook zijn klucht 'Trijntje Cornelis' nog aan de verzameling toe. In 1672 publiceerde Huygens een tweede druk van zijn Koren-bloemen, uitgebreid tot 27 ‘boecken’.
Al deze gedichten zijn typerend voor Huygens. Ze kennen een vast metrum. Vaak maakt hij versregels van vier trocheeën of van alexandrijnen. Hierdoor krijgt Huygens’ taal een vloeiend, parlando-achtig, herkenbaar karakter. Huygens práát. Hij is zelf aanwezig in zijn gedichten. De thema’s waarover hij dicht, liggen dan ook dicht bij hem. Zijn gedichten gaan bijvoorbeeld over zijn verhouding tot God, over de liefde, over zijn dierbare Den Haag of over zijn medemens. En altijd spat het plezier in taal van zijn werk af. Woordspel, onverwachte woordbetekenissen, al dan niet schijnbare tegenstellingen kleuren het grootmeesterschap van Huygens.
Op deze pagina vind je audio- en videofragmenten over Constantijn Huygens en zijn Korenbloemen.
Voor de leraar: