In de meest recente bundel van ‘Dichter des vaderlands’ Charles Ducal (De buitendeur, 2014) is een gedicht ‘Hadewijch’ opgenomen. Ducal is niet de enige hedendaagse dichter die Hadewijch nog leest.
‘Ik liplees haar oerwoet, / op de tast en in het donker, / dat zich kromde waar het klaarde’, klinkt het in het gedicht ‘Discant’ van Stefaan van den Bremt (Blauw Slik, 2013).
Voor de poëzie die Erwin Mortier in 2005 schreef bij foto’s van het kloosterpand van de Minderbroeders in Gent, zocht hij inspiratie bij de Middelnederlandse mystici Hadewijch en Ruusbroec (Uit één vinger valt men niet, 2005). Zijn ‘Hadewijch-variaties’ werden genomineerd voor de Herman de Coninckprijs 2007.
In datzelfde jaar (2007) stelde Hans Groenewegen een themanummer ‘Hadewijch’ samen voor het tijdschrift Revolver (Revolver 135). Naast een grondig essay van zijn hand over de invloed van Hadewijch op de moderne Nederlandstalige poëzie in de twintigste en de jonge eenentwintigste eeuw, bevat het nummer dertig nieuwe gedichten. Ze werden door Vlaamse en Nederlandse auteurs geschreven als respons op drie teksten van Hadewijch – een brief, een visioen, een lied – die Groenewegen hen had toegestuurd.
Opvallende afwezige in dit nummer is H.C. ten Berge, die een innige band met Hadewijch heeft: ‘Jij overheilig wijf, / Je bent in alles / Wat ik schrijf aanwezig’ (uit: Nieuwe Gedichten, 1981).