In de twee jongste van de drie oeuvrehandschriften zijn dertien gedichten toegevoegd, de zogenaamde Mengelichten 17 – 29. Deze pseudo-Hadewijchteksten vormen een brug tussen de liefdesmystiek van Hadewijch en de zogenaamde wezensmystiek of apofatische mystiek van de Rijnlandse mysticus Meester Eckhart (gest. ca. 1328).
Terwijl bij Hadewijch de stormachtige begeerte centraal staat, gaan de pseudo-Hadewijchteksten over de naakte stilte van het eenzijn. De auteur (of de auteurs) gebruiken door de scholastiek geïnspireerde abstracte begrippen als ‘eenvoldicheit’, ‘simpelheyt’ en ‘selvesheyt’, termen die in Hadewijchs lexicon niet voorkomen. Paradoxaal genoeg is de meest bekende Hadewijch-quote, ‘alle dinghe sijn me te inghe’, in feite een citaat uit pseudo-Hadewijch.
Op het poëziefestival Watou ’95 maakte Jan Fabre een kunstwerk bij Mengeldicht 21, dat met deze veelgeciteerde regels begint.