De drie handschriften met haar volledige oeuvre die zich vandaag in de Koninklijke Bibliotheek in Brussel (hs. A en B) en in de Universiteitsbibliotheek van Gent (hs. C) bevinden, dateren uit de veertiende eeuw.
Ze circuleerden in Brabantse mannenkloosters, meer bepaald kartuizerkloosters en augustijnerpriorijen, gemeenschappen die ook contacten hadden met spiritueel geïnteresseerde leken. Haar teksten blijken de grenzen van dit specifieke milieu nauwelijks te hebben overschreden.
Jan van Ruusbroec (1293-1381), prior van het augustijnerklooster Groenendaal en auteur van een volumineus mystiek oeuvre dat via Latijnse vertalingen ook buiten Brabant verspreiding vond, heeft Hadewijch zeker gelezen, al citeert hij haar naar middeleeuwse gewoonte niet. Datzelfde geldt voor de clerici die rond 1300 een verzameling Middelnederlandse mystieke preken aanlegden, de Limburgse Sermoenen, waarin onder meer de tiende Brief van Hadewijch is verwerkt.
In twee veertiende-eeuwse Hoogduitse religieuze verzamelhandschriften zijn een brief en enkele brieffragmentjes van 'Sante Adelwip' opgenomen. Verder zijn er brieven van Hadewijch terug te vinden in twee vijftiende-eeuwse verzamelhandschriften die gemaakt zijn in de Noordelijke Nederlanden.
Het laatvijftiende-eeuwse handschrift R waarin iemand (vermoedelijk een leek op retraite in het kartuizerklooster Zelem bij Diest) een aantal teksten van Hadewijch overschreef, vormt de laatste getuigenis dat Hadewijch werd gelezen. Haar werk haalde de drukpers niet en raakte in vergetelheid.