Hadewijch is niet de enige representant van de ‘mystique courtoise’. Samen met Mechtild von Magdeburg en de Henegouwse Marguerite Porete wordt ze in het gezaghebbende overzicht van de Westerse mystiek van de Amerikaanse theoloog Bernard McGinn, The Presence of God (Crossroad Publishing, 1991) tot de ‘drie grote begijnenauteurs’ gerekend.
In een tijd waarin het Latijn de schrifttaal was en waarin vrouwen niet geacht werden de pen te hanteren, ontwikkelden deze drie vrouwen een eigen mystieke theologie die ze opschreven in hun moedertaal, respectievelijk het Middelnederlands, het Middelnederduits en het Middelfrans. Dat dit niet vanzelfsprekend was, blijkt uit het feit dat Marguerite Porete in 1310 als ketter op de brandstapel werd gezet nadat ze had geweigerd zich neer te leggen bij een bisschoppelijk verbod om haar boek Le miroir des simples âmes nog te verspreiden.
Niet alleen schrijvende vrouwen, ook gewone begijnen kwamen met de inquisitie in aanraking. Begijnen waren leken die een spiritueel leven leidden zonder een monastieke regel te volgen. Hun enige ‘regel’ was leven zoals Christus door zich spiritueel met Hem te verbinden. In de ogen van sommige clerici was deze nieuwe levenswijze verdacht en vormden begijnen en hun mannelijke tegenhangers, de begarden, een bedreiging voor de kerk.
In Hadewijchs Lijst der Volmaakten komt een anonieme begijn voor ‘die wegens haar oprechte minne door meester Robbaert werd gedood’. Deze Robert le Bougre liet als pauselijk inquisiteur in de periode 1233 en 1239 vele ketters ter dood brengen in Noord-Frankrijk en de Nederlanden.