Sinds de poëzie van de zogenaamde Tachtigers leek de Nederlandse dichtkunst bovenal een uiting van het diepste gemoed van de schrijver.
Van Ostaijen streefde ernaar onpersoonlijke lyriek te schrijven – het gaat nog wel over gevoelens, maar die worden uitgesproken zonder de “ik” van de dichter er expliciet in te betrekken.
Dat zou veel navolging krijgen bij moderne dichters, onder meer bij Maurice Gilliams, Hugo Claus, Gust Gils, Adriaan de Roover, Gerrit Kouwenaar (zie afbeelding), Jan Hanlo, Willy Roggeman en Stefan Hertmans.