Vanaf de jaren twintig werd Nijhoff alom beschouwd als wellicht de belangrijkste dichter van zijn generatie. Alleen Adriaan Roland Holst was in dat opzicht een serieuze concurrent.
Nijhoff en Roland Holst waren goede vrienden, maar hun poëticale opvattingen verschilden nogal. Het dichterschap van Roland Holst ontvlucht de aardse werkelijkheid en richt zich op een metafysisch ideaal boven de wereld. De dichter is dan de profeet die iets van die hogere hemelse orde voor de mens op aarde zichtbaar dient te maken. Nijhoff daarentegen richt zich op de aardse werkelijkheid: juist daarin kan die hogere orde zich manifesteren.
Roland Holst maakte voor de verwoording van zijn dichterlijke ideaal gebruik van een specifiek idioom, waarin aan het begrip ‘kust’ verbonden woorden als ‘duin’, ‘zee’, ‘het westen’ en ‘vogels’ (met name meeuwen) een belangrijke rol spelen. Precies deze woorden gebruikt Nijhoff in Nieuwe Gedichten (in Het lied der dwaze bijen, De soldaat en de zee en Het Veer) als metaforen voor een levenshouding en een poëtica, die hij in de betreffende gedichten verwerpt.
Met name in de slotstrofe van ‘Het Veer’ is de creatieve wedijver met Roland Holst goed zichtbaar: de ik-figuur in het gedicht geeft de lezer voor het slot van zijn verhaal twee mogelijke varianten, waarvan de eerste duidelijk op Holst geënt is. Deze variant wijst hij vervolgens nadrukkelijk af.