Kies je taal:

Nieuwe gedichten
Martinus Nijhoff


1934, poëzie
Nijhoff Cover Nieuwegedichten

In 1934 publiceert Martinus Nijhoff (1894-1953) zijn derde bundel, Nieuwe gedichten. Een kale titel, want nieuw zijn nu eenmaal alle gedichten die nog niet eerder verschenen zijn. Maar niet al wat nieuw is, is ook vernieuwend. En deze bundel van Nijhoff is dat in hoge mate. 

Hij bevat een aantal uit de Nederlandse poëzie niet meer weg te denken gedichten als het sonnet ‘Impasse’ en het lange verhalende gedicht ‘Awater’, waarin de dichter – in navolging van Ezra Pound en diens oproep ‘Make it new!’ – de grote stad, die woestijn van asfalt en beton, bewoonbaar wil maken voor de menselijke ziel, de profeet Jesaja indachtig, die opriep om ‘de wildernis te doen bloeien als een roos’.

Een groot dichter drukt zijn stempel op de taal. ‘Klimaattop los gezongen van de werkelijkheid’ was de titel van een krantenartikel van wetenschapsjournalist Marcel Crok in het Nederlandse dagblad De Telegraaf (19 dec. 2018). Hoeveel taalgebruikers zijn zich ervan bewust dat deze zo vaak gebruikte metafoor ontleend is aan het gedicht ‘Tweeërlei dood’ van Martinus Nijhoff? In zijn tweede bundel Vormen, uit 1924, stond te lezen: ‘mijn woorden, stijgend,/ Zingen zich los van hun beteekenissen.’ Hoe zingt de vaak zo alledaags aandoende taal van Nijhoff zich los van haar betekenis?

In zijn autobiografische sprookje De pen op papier (1926) beschrijft Nijhoff hoe hij iets na middernacht op de Vijverberg in Den Haag op een bankje langs het water is gaan zitten, met uitzicht op het Binnenhof. Wil hij het over de Tweede Kamer hebben die daar vergadert? Nee, niet de minister-president, maar de Rattenvanger van Hameln treedt hem daar tegemoet met de vraag: ‘Waarmee kan ik je van dienst zijn, Nijhoff, dat je me geroepen hebt?’

En hij geeft de dichter de raad:

Beschrijf alleen gewaarwordingen van andere mensen. (…) Zo alleen kom je van jezelf vrij, dat is het doel. Als dit te langzaam gaat, houd dan een dagboek bij, en schrijf, iedere keer dat het je weer overkomt naar je eigen gevoel te luisteren, neer wat je invalt en dat dan met zoveel mogelijk durf, overdrijving, literaire wellust en zelfbeklag. Wanneer je echter de versvorm opneemt: alleen het gevoel van anderen.

Afstandelijkheid wordt dus de norm. De dichter mag geen navelstaarder zijn, ook als is hij, zoals Nijhoff, door vrouw en kind verlaten, ook niet als zijn moeder en zijn geliefde broer hem plots ontvallen zijn. De dichter op de dool, de Hagenaar die zich na het vertrek van vrouw en zoon zal gaan vestigen in Utrecht, dient zich in te leven in de anderen en hun gevoel een stem te geven.

Zomerpostzegel 1954, naar aanleiding van het overlijden van de dichter Martinus Nijhoff 1894-1953 (Ontwerp van Chris de Moor) (Museum voor Communicatie)


In een lezing ‘Over eigen werk’ uit 1935 zegt Nijhoff:

Dus geen poëzie meer voor de eeuwigheid, neen, poëzie voor een toekomst, voor het betrekken van een natuurlijk ook weer vergankelijke toekomst. (…) In onze dagen is het belachelijk een dichter te zijn, men moet in het leven staan. En dan worden de noodbruggen geslagen. De verbeelding zoekt naar de voortijden van de mens, daar is het leven; de herinnering zoekt naar kinderland, daar is het leven; de eenzame zoekt naar de massa, daar is het leven.

Hoe bestaat het toch dat Nijhoff in de jaren 30 van vorige eeuw, wanneer de mensheid al een angstig voorgevoel heeft van wat de Tweede Wereldoorlog zal worden, zich zo resoluut tot de realiteit van de dag bekent? In Nieuwe gedichten ontpopt hij zich als de dichter van Nieuwe Zakelijkheid. Die stroming was oorspronkelijk afkomstig uit de architectuur. In de literatuur wordt ze gekenmerkt door een voorkeur voor alledaagse onderwerpen en een bewust kale stijl.

Nijhoffs sonnet ‘De moeder de vrouw’ begint met de meest prozaïsche versregels uit de hele Nederlandse poëzie: ‘Ik ging naar Bommel om de brug te zien./ Ik zag de nieuwe brug.’ En in een ander sonnet, ‘De vogels’, lezen we: ‘De hemel vraagt om kruimels van het land’ (een omkering van het Bijbelse verhaal uit Exodus waar God het manna neer laat dalen uit de hemel om zijn volk te voeden). Dat die wending naar het aardse niet onproblematisch is, blijkt dan weer uit ‘Impasse’, waarin de dichter van zijn geliefde geen antwoord krijgt op de vraag: ‘waarover wil je dat ik schrijf?’

Martinus Nijhoff in zijn werkkamer (Koninklijke Bibliotheek van Nederland)

Op deze pagina vind je enkele lezingen van werk van Martinus Nijhoff.

Meer weten?

  • De derde druk van Nijhoffs Verzamelde gedichten (ed. W.J. van den Akker en G.J. Dorleijn), die verscheen bij uitgeverij Bert Bakker (Amsterdam, 2001) is integraal te vinden via de DBNL.
  • Ontdek meer over het gedicht Het kind en ik op de website van de Leidse muurgedichten.


Voor de leraar:

Nieuwegedichten

Context