De enige andere rederijker die zijn teksten, even systematisch als Anna Bijns, tijdens zijn leven in druk heeft zien verschijnen, was Cornelis van Ghistele (1510/11-1573).
Bij deze, eveneens Antwerpse, dichter ging het echter om vertalingen van het werk van klassieke auteurs, met name de Heroides van Ovidius (1553), de Aeneïs van Vergilius (1554-56), de komedies van Terentius (1555), de Antigone van Sophocles (1556) en het eerste boek der Satyrae van Horatius (1569). Bovendien werden deze vertalingen ‘ter ere’ van de rederijkerskamer De Goudbloem, waar Van Ghistele de ‘factor’ (artistieke leider) van was, vervaardigd of aan prominenten van deze kamer opgedragen. Als eigen werk verschenen op naam van de auteur in de eerste helft van de zestiende eeuw wel enkele langere epische of allegorische gedichten, maar geen bundels met refreinen of toneelteksten, de genres die in de rederijkerskamers centraal stonden.
Omstreeks 1529 drukte, mooi met houtsneden geïllustreerd, Jan van Doesborch in Antwerpen een anonieme verzameling van 130 Refreynen int wijs amoreus sot. Het gaat hier dan niet om het werk van één dichter, maar om een heterogene collectie. Eveneens in Antwerpen verschenen vergelijkbare liederenverzamelingen, zoals, in 1539, een collectie van 259 geestelijke, en, in 1544, het zogenaamde Antwerps Liedboek met 221 wereldlijke liederen. In deze collecties zijn ook teksten van rederijkers opgenomen.
Als een tegengewicht voor de polemische refreinenbundels van Anna Bijns kunnen de verzamelingen ‘schriftuurlijke’ refreinen en liederen die in de jaren vijftig begonnen te verschijnen, worden beschouwd. De strijd om de lezer werd hier evenwel niet met gelijke wapens gestreden: van de ‘schriftuurlijke’ teksten bleven immers niet alleen de nog levende dichters anoniem, ook de drukkers en uitgevers moesten zich, vanwege het verbod op ‘ketterse’ literatuur, schuil zien te houden.
In 1539 werden, in Gent deze keer, voor het eerst de teksten van een rederijkerswedstrijd uitgegeven. Het ging om de refreinen en spelen van een wedstrijd die door de Gentse kamer De Fonteine was georganiseerd. Maar in 1562 nam Antwerpen ook op dit vlak weer de fakkel over door de uitgave van twee prachtige boekdelen met teksten die een jaar eerder op het memorabele ‘landjuweel’ waren voorgedragen en gespeeld. Het door De Violieren in Antwerpen georganiseerde theaterfestival voor Brabantse kamers had in 1561, van 3 augustus tot 8 september, niet minder dan 37 dagen geduurd. Het is moeilijk zich voor te stellen hoe Anna Bijns, als dichteres beroemd maar als vrouw geen volwaardig deel van de georganiseerde rederijkerij – er zijn van haar ook geen toneelteksten bekend – tegen het onontwijkbare spektakel dat dit feest moet zijn geweest, heeft aangekeken.
(Afbeelding: Rederijkers door Jan Steen ca. 1662)