In 1567 verscheen een derde bundel. Hij wordt op het titelblad niet als ‘Het derde boek’, maar als Een seer scoon ende suyver boeck, ‘gemaakt’ door de (intussen) seer vermaerde maghet Anna Bijns, gepresenteerd. Verder wordt in de uitvoerige omschrijving van de inhoud niet van het bestrijden van ketterijen gerept, maar, meer in het algemeen, van beschouwingen over zonde, genade en ‘de grote plagen waar we getuigen van zijn’. Bij deze laatste zal zeker aan de Beeldenstorm, die in augustus 1566 ook Antwerpen trof, zijn gedacht.
De inleider en samensteller van de bundel was niemand minder dan Hendrik Pippinck, de overste van de minderbroeders in de Nederlanden. In zijn opdracht en inleiding herinnert Pippinck wel aan de eerste twee ‘boeken’ en waarschuwt hij, geheel in de geest van die bundels, de lezer voor de ergste der plagen, met name ‘de valse lering der sekten’. Daarbij wordt nu ook de ‘stinkende en ruzie stokende leer’ van Calvijn vermeld.
Toch wijkt de verzameling refreinen zelf sterk van de twee voorgaande af, niet alleen wat het aantal gedichten betreft – met zijn zeventig refreinen is het de omvangrijkste bundel – maar ook thematisch. In plaats van felle, polemische uitvallen vindt de lezer hier expressies van een meer ingetogen religiositeit, van een verlangen naar verzoening zelfs en van gevoelens van medelijden met de in de ogen van de dichteres verdoolden en misleiden. Naast lofdichten op Jezus en Maria en meditaties over de dood en het hiernamaals treft men hier dan ook vele inkeer- en boeterefreinen en oproepen tot bekering aan. Voor de schoolgaande jeugd werd in de zeventiende eeuw uit deze bundel een bloemlezing samengesteld.
(Afbeelding: Beeldenstorm in een kerk door Dirck van Delen, 1630)