Eind 1548 verscheen de tweede bundel van Anna Bijns. Naar omvang (een 23-tal gedichten ook) en strekking is hij helemaal met de eerste te vergelijken. Expliciet wordt hij op het titelblad als Het tweede Boeck … Refereynen … van … Anna Bijns gepresenteerd, een handige verkooptruc, want wie het eerste boek al had, wou wellicht ook het tweede wel en wie het nog niet had, wou er, samen met de nieuwe bundel, misschien een herdruk van, een herdruk waarin Dit is een schoon ende suverlijc boecxken uit de oorspronkelijke titel ook door Het yerste boeck vervangen was.
In de titel van het tweede boek nu gaat het om refreinen waarin Anna Bijns ‘alle hedendaagse ketterijen en dwalingen’ laakt. De ‘lutherse sekte’ wordt dus niet meer specifiek vermeld. Luther was in 1546, twee jaar voor het verschijnen van de bundel, overleden en naast de Lutheranen waren er ook Anabaptisten en Zwinglianen opgestaan. Anna Bijns noemt beide laatste groepen in het twaalfde en dertiende refrein. Toch maken de verschillende richtingen voor haar eigenlijk niets uit: ook die nieuwe ketterijen zijn immers maar uit Luther voortgekomen! Luther en zijn ‘discipelen’ blijven dan ook het centrale mikpunt.
Het tweede boek is niet in het Latijn vertaald. Het zou weer een kolfje naar de hand van Hoeckaert zijn geweest, maar de bundel verscheen pas vier jaar na zijn dood. Wel opent het boek met een Latijns gedicht van de franciscaan Lieven van Brecht, of, met zijn humanistennaam, Levinus Brechtanus. In zijn pleidooi om de bundel te kopen, worden de Nederlandse verzen van Anna Bijns op gelijke hoogte met de dichtkunst van Sapfo gesteld. Het zijn bovendien, zo stelt Brechtanus, zulke vrome en leerzame gedichten dat zelfs mannen ze niet beter hadden kunnen schrijven.
(Afbeelding: Maarten Luther geschilderd door Lucas Cranach de Oude in 1529)