Een ander refereyn
De werelt gaet manc, si behoefde wel crucken,
Haer hooft es cranc, de pilaren hucken[1].
Wat gebueren heensdaechs[2] al vreemder stucken.
Diet wel speculeert,
Weduwen en weesen sietmen plucken[3],
Si sijn sonder vreesen, die de goede verdrucken,
De scapen tegen de herders tucken[4],
Alle quaet regneert.
Die best kan sueren[5], nu meest triumpheert.
Die tfutselboec[6] studeert, die weet nu watte.
Om loose vonden[7] te vinden elc practizeert,
Trecht wert gecorrumpeert, geseyt op tplatte[8],
Tvolc speelt met malcanderen, gelijc de catte
Speelt metter ratte; men siet trouwe verstieven.
Al en is de werelt noch ditte noch datte,
Tsal noch eens beteren, alst god sal ghelieven.
Aensiet de kercke is nu vol confusen[9];
Tginc bat te wercke[10], doen dabdijen waren clusen,
En doen de abten woonden als musen
In gaten, in holen.
Nu maken si den blaet[11] met hoogen husen.
Men siet hoet gaet, si brassen, si busen[12],
Si rijden peerden, si verkeeren, si flusen[13];
Als de herders dolen,
Dan werden de scapen vanden wolven gestolen,
Dwelc wert bequolen[14] vanden goeden, wachermen[15].
Bisdommen werden den kinderen bevolen[16],
Die noch gaen ter scolen, gods moets ontfermen.
Hoe soude een wicht [17] de scapen beschermen?
Wi muegen wel kermen duer dit mesrieven[18].
Maer al eest nu quaet, ic blive bi dees termen[19]:
Tsal noch eens beteren, alst god sal gelieven.
Princen en heeren nu vechten ende striden,
Op datse in eeren mochten verbliden[20].
Maer deere gods setten si besiden[21],
Al gaet si verloren.
Si souden tgevechte int christen bloet[22] miden,
Met scerpen rechte[23] de ketters castiden.
Nu laten si den armen lantman af riden[24]
En bederven tcoren.
De capiteynen vollen haer tresoren,
Tvolc wert gescoren, men salse saen villen[25],
Dlant is vol dwalinghen, achter en voren.
Die te straffen horen[26], behoeven geen brillen,
Si sien door de vinger; de quade vercrillen[27],
Si doen datse willen; men hangt die cleyn dieven,
De groote laetmen loopen, tghelt cant al stillen.
Tsal noch eens beteren, alst god sal gelieven.
Den coopman wilt kijken al omme int ronde.
Siet de practijcken, woecker en is geen sonde,
Si makent recht,[28] oft men gheen god en vonde,
Men vreest gheen plaghen.
Merct hoese verloven[29], si liegen metten monde,
Tbeste leyt boven, tquaetste ten gronde[30],
Si wegen tgoet uute metten lichten ponde[31]
In valsche waghen[32],
Darm gemeynte schieten si in haer magen[33].
Siet, hoese hen dragen[34] als princen en graven.
Dan loopense wech, dan makense haer daghen[35].
De sculdenaers clagen, si latense draven.
Sy onthouden den loon vanden armen slaven,
Si geven gaven en vercrijgen brieven[36].
Maer al sijn de goey cooplien schier witte raven[37],
Tsal noch eens beteren, alst god sal gelieven.
Willeken[38] dunct mi sijn al omme patere[39],
In sonden vry sijn[40], dat es de matere[41],
En eygen goet duncken[42] es procuratere[43].
Tsijn nu al propheten.
Dees Duytsce doctoren[44] hebben den snatere[45],
Si stroyen erroren[46] te lande, te watere.
Arm dwasen, u waer beter een clatere[47].
Wilt ghi u vermeten[48]
Scriftuere te verstane, vol secreten?
Leert doch eerst weten, tgene dat u es noot[49].
Si studeren som, datse haer werc vergeten[50],
De kinder souden eten, ja haddense broot.
Leest oft volc van Ysrael gods gramscap ontvloot,
Wanneerse haer hoot tegen Moysen op hieven.
Maer al haet Malchus Petrum totter doot,
Tsal noch eens beteren, alst god sal gelieven.
Prince.
Reyn prince vermaert[51], recht[52] herde[53] der scapen,
Ons allen bewaert: veel wolven na ons gapen[54],
Die geerne donnosele souden op rapen[55],
Wantse weldoen haten.
Wilt bi ons bliven, als ons herders slapen,
En wilt verdriven des viants knapen[56],
Die roepen op nonnen, muncken en papen[57].
En elcken verwaten[58],
En selve sijnt sondighe, stinckende vaten[59].
Och, wilde elc laten sijn sondige seden[60].
God verwecte goey herders tot onser baten.
Maer in alle staten is duecht vertreden[61],
Het hooft es siec en alle de leden.
Roept met gebeden, steenen herten wilt clieven.
Hoe qualijc dat gaet opten dach van heden,
Tsal noch eens beteren, alst god sal gelieven.
[1] de pilaren hucken: de steunpilaren kreunen onder de last
[2] heensdaechs: dezer dagen
[3] sietmen plucken: ziet men kaalgeplukt worden
[4] tucken: opzetten
[5] sueren: zeuren
[6] tfutselboec: boek waarin leugens staan
[7] loose vonden: boze listen
[8] geseyt op tplatte: ronduit gezegd
[9] confusen: verwarring
[10] Tginc bat te wercke: alles ging beter
[11] Nu maken si den blaet: nu pronken ze
[12] busen: zuipen
[13] flusen: kaartspelen
[14] bequolen: betreurd
[15] wachermen: ocharme
[16] Bisdommen werden den kinderen bevolen: het bestuur van bisdommen wordt toevertrouwd aan kinderen
[17] wicht: kind
[18] duer dit mesrieven: door de slechte manier waarop dit wordt aangepakt
[19] dees termen: deze bewoordingen
[20] Op datse in eeren mochten verbliden: zodat ze zich zouden kunnen verheugen in de behaalde eer
[21] setten si besiden: laten ze links liggen
[22] tgevechte int christen bloet: de strijd binnen het Christendom
[23] Met scerpen rechte: met strenge straffen
[24] af riden: afvallig worden
[25] men salse saen villen: men zal ze spoedig uitzuigen
[26] Die te straffen horen: zij die straffen horen op te leggen
[27] vercrillen: worden sterker
[28] Si makent recht: zij zetten het recht naar hun hand
[29] verloven: te veel vragen
[30] Tbeste leyt boven, tquaetste ten gronde: de beste koopwaar ligt bovenaan, de slechtste onderaan
[31] Si wegen tgoet uute metten lichten ponde: ze plegen bedrog bij het wegen van de goederen
[32] waghen: weegschalen
[33] Darm gemeynte schieten si in haer magen: de armen zuigen ze uit
[34] hen dragen: zich gedragen
[35] dan makense haer daghen: dan worden ze gedagvaard
[36] brieven: privileges, rechten
[37] witte raven: uitzonderingen
[38] Willeken: de eigen wil
[39] patere: de overste van een mannenklooster
[40] In sonden vry sijn: het vrij zijn om te zondigen
[41] matere: overste van een vrouwenklooster
[42] eygen goet duncken: eigendunk
[43] procuratere: beheerder van de bezittingen van een klooster
[44] Duytsce doctoren: aanhangers van Luther
[45] hebben den snatere: verkopen beuzelpraat
[46] erroren: dwalingen
[47] u waer beter een clatere: aan een ratel, een rammelaar zouden jullie meer hebben
[48] Wilt ghi u vermeten: Zijn jullie zo hoogmoedig om te denken
[49] tgene dat u es noot: wat nuttig is voor u
[50] Si studeren som, datse haer werc vergeten: Door de Bijbel te bestuderen vergeten sommigen hun werk
[51] Reyn prince vermaert: Christus
[52] recht: waarachtige, enige echte
[53] herde: herder
[54] na ons gapen: begeerlijk naar ons kijken
[55] op rapen: wegroven
[56] knapen: dienaars, knechten
[57] muncken en papen: monniken en priesters
[58] En elcken verwaten: en elk van hen vervloeken
[59] vaten: lichamen
[60] seden: gewoonten
[61] vertreden: onder de voet gelopen