Bredero was een echte Amsterdammer en schreef in Spaanschen Brabander onder meer over een grootstedelijk thema: migranten.
Door de godsdiensttwisten tussen katholieken en protestanten (de Tachtigjarige Oorlog, 1568-1648), en vooral na de Val van Antwerpen (1585), trokken heel wat inwoners van de Zuidelijke Nederlanden naar het Noorden. Onder hen ook Theodoor Rodenburgh, de ouders van Joost van de Vondel en de moeder van Constantijn Huygens. Deze migranten droegen niet alleen bij tot de economie van onder meer Amsterdam, ze hadden ook een invloed op de taal in het Noorden, door de woorden en klanken die ze meebrachten. Of ze vielen gewoon op door hun kleding. Dat laat Bredero in zijn Spaansche Brabander goed zien.
In de Nederlandse literatuur komt de figuur van ‘de migrant’ en zijn of haar ervaringen vaker aan bod. Dat is ook of zelfs vooral zo in de late twintigste en eenentwintigste eeuw. Bredero behoorde niet tot de Brabantse immigranten, maar hij observeerde hen en trachtte zich in hen in te leven. Andere, latere auteurs, zoals Rachida Lamrabet, Kader Abdolah, Hafid Bouazza of Joseph Pearce, hebben wel een migratieachtergrond en verwerken hun herinneringen of ervaringen in wat ze schrijven.
Sommigen schrijven over hun wortels, anderen over hun thuisland. Het resultaat is dat we, als lezers, in het contrast met anderen, onszelf in vraag durven te stellen, wat onze herkomst of achtergrond ook is. En dat is ook het effect van Spaanschen Brabander.