Bredero voltooide zijn handschrift van Spaanschen Brabander in april 1617. Een jaar later ging het stuk in première in de net geopende Nederduytsche Academie aan de Keizersgracht in Amsterdam (zie afbeelding). De Academie wilde onderwijs (in de volkstaal, en niet in het Latijn) én toneelvoorstellingen aanbieden aan de Amsterdammers.
De namen van de drie stichters van de Academie weerklinken ook nu nog in de cultuurgeschiedenis van de Lage Landen: Gerbrand Adriaensz. Bredero, Samuel Coster en Pieter Corneliszoon Hooft. Met de oprichting van de Academie luidden Bredero, Coster en Hooft een nieuw tijdperk in. De drie auteurs verlieten de ooit zo populaire rederijkerij met zijn middeleeuwse tradities, en openden de deur voor de verkenning van nieuwe toneelvormen.
De bekendste tekst die in de Academie is opgevoerd, is (afgezien van Spaanschen Brabander) ongetwijfeld Warenar, een vlotte klucht over een oude vrek, geschreven door Hooft en Coster. Op de plek van de Academie zou in januari 1638 de eerste Amsterdamse Schouwburg openen, met Joost van den Vondels Gijsbrecht van Aemstel als openingsstuk.
In 1774 verhuisde de schouwburg naar het Leidseplein. Aan de Keizersgracht hangt nu een plaquette met de beeltenis van Bredero, Coster en Hooft waarop ze de ‘pioniers van het Nederlands toneel’ worden genoemd.