In 1968, ter gelegenheid van Bredero’s 350ste-sterfdag, werd op de Amsterdamse Nieuwmarkt, achter de Waag, een beeld onthuld, gemaakt door Piet Esser, dat Jerolimo Rodrigo en Trijn Jans afbeeldt. Daar, in het hart van Amsterdam, is het beeld zeker op zijn plaats.
Sommige zeventiende-eeuwse uitgaven van Bredero’s werk noemen de auteur ‘Bredero, Amsterdammer’. En in de Canon van Amsterdam bekleedt Bredero’s Spaanschen Brabander de dertiende plaats. Er is inderdaad nauwelijks een Amsterdamse toneelauteur die de dynamiek, de contrasten en de taalvariaties van zijn stad zo beheerst.
Maar zo hadden heel wat zeventiende- en achttiende-eeuwse steden en (grote) dorpen, ook in de Zuidelijke Nederlanden, wel een toneelauteur die onlosmakelijk verbonden was met zijn omgeving. In Antwerpen was dat Willem Ogier (1618-1689). Ogier blonk uit in het creëren van kluchten die een schitterende weergave waren van het leven in de volkse buurten in zijn stad.
Voor zijn Gierigheydt gebruikte Ogier bovendien dezelfde bron als Hooft en Coster voor Warenar, namelijk een toneeltekst van de Romein Plautus. En in Ogiers Hooveerdigheydt duikt een ‘vermeynde joncker’ Francisco op, die onmiddellijk aan Bredero’s Jerolimo doet denken. Ogiers humor is direct, confronterend en soms zelfs plat, maar door hun zwierige couleur locale zijn Ogiers toneelteksten nog uiterst genietbaar.