Kies je taal:

Gruuthuseliedboek


± 1400 , liederen

Bron

Het Gruuthuse-handschrift. Hs. Den Haag, Koninklijke Bibliotheek, 79 K 10 (2015). Ingeleid en kritisch uitgegeven door Herman Brinkman. Met een uitgave van de melodieën door Ike de Loos (†). 2 delen. Hilversum: Verloren, p. 368-369, p. 443-446, p. 555-556.

De vertaling werd speciaal voor deze bloemlezing gemaakt door Frank Willaert. 

In het Meilied (lied 44) brengt een minnaar zijn geliefde de bevestiging van zijn eeuwige trouw. Dat doet hij door middel van een geraffineerd letterspel: aan de eerste letter van de naam van het meisje (M) voegt hij de letter Y toe, wat resulteert in ‘my’. Beide letters worden vervolgens verbonden met de E van ‘eewicheit’: samen vormen de letters zo het woord MEY, niet alleen de naam van de maand, maar ook een verwijzing naar de meitak die hij, zoals toen de gewoonte was, zijn geliefde als bewijs van zijn liefde ten geschenke geeft.

Meilied

Een M die nie van mi ne sciet,

sint ic mi gaf in haer ghewaldt,

van haer ne wil ic sceiden niet,

so wat mi nemmermeer ghevaldt.

Haer duecht die es so menichfalt.

 

Bi dezer M voughic een Y

met ganser trauwen, sonder scil.

Met desen tween so spelt men ‘mi’,

die haer ghestade bliven wil

van allen meie tote april.

 

Tuschen der M, der Y so steit

een edel E van zoeter aert.

Die E bediet ons ‘eewicheit’,

tesamen minnentlijch ghepaert.

Niet bet maghic zijn verwaert.

 

Dus volghet deser M een E,

der E een Y. Ende elc bevrijt,

daermede so spelt men, min no mee,

‘mei’, deser over zoeter tijt,

daerin elc minre heift jolijt.

 

Laet u ghenoughen, M alleine,

den mei die ic u minlic gheve.

Up erde en anich liever gheine.

Ghi zijt die vruecht daer ic bi leve.

Ne gheen ontsien mi van u dreve.

Meilied

Van een M die nooit van mij gescheiden was

sinds ik me aan haar onderwierp,

van haar wil ik niet scheiden,

wat mij ook ooit nog gebeuren zal.

Ze heeft zoveel deugden.

 

Bij deze M voeg ik een I

In volle trouw, onvoorwaardelijk.

Met deze twee letters spelt men ‘mi’,

die haar trouw wil blijven

elk jaar opnieuw van mei tot april.

 

Tussen de M en de I staat

een edele, lieftallige E.

De E betekent ‘eeuwigheid’,

die wij samen als paar liefdevol zullen doorbrengen.

Beter kan voor mij niet worden gezorgd.

 

Zo volgt op deze M een E,

en op de E een I. En met alle letters los

spelt men niet meer of niet minder dan

‘mei’, dat allerheerlijkste seizoen

waarin elke minnaar vreugde vindt.

 

Neem, mijn enige M, in dank

de meitak aan die ik u geef.

Op aarde heb ik niemand die mij meer lief is.

U bent de vreugde waarvan ik leef.

Geen vrees zal mij van u weghouden.


In Vaer wech, Ghepeins! (Lied 140) vervloekt de ik-persoon het Ghepeins, het tobben en al wat ermee samenhangt. Wat het getob veroorzaakt, blijft hier impliciet; vaak gaat het in dergelijke liederen om een niet verhoorde liefde maar hier lijkt het 'gepeins' meer in het algemeen een neerslachtig levensgevoel aan te duiden.

Vaer wech, Ghepeins!

Vaer wech, Ghepeins! God gheve dir leit,

dattu ye quaems in mijn ghedacht.

Du bist vort an van mi ontzeit

ende ic ontsegghe al dijn gheslacht.

                   Vaer wech!

Vaer wech, ende vlie van mi ghereit!

                   Du ne laets mi rusten dach, no nacht.

 

Du haens ghebrant met onbesceit

mijn herte ende al mijns zinnes cracht.

Mi dwinct so zere dijn aerbeit,

In haen no vruecht, no vruechden macht.

                   Vaer wech!

Vaer wech, ende doe van mi ghesceit!

                   Du ne laets mi rusten dach no nacht.

 

Ach groen nu zi mijn ommecleit,

want ich mi nie so moede en vacht.

Helpstu mir niet, soot mir nu steit,

so werdic zaen ghevanghen bracht.

                   Vaer wech!

Vaer wech, helf God om vroilicheit!

                   In can gherusten dach no nacht.

Scheer je weg, Getob!

Scheer je weg, Getob! Moge God je straffen

dat je ooit in mijn gedachten binnendrong.

Van nu af aan verklaar ik je de oorlog,

en ik verklaar de oorlog aan heel je geslacht.

Scheer je weg!

Scheer je weg, maak dat je onmiddellijk wegkomt!

Je laat mij geen rust vinden, dag noch nacht.

 

Je hebt op een schandelijke manier 

mijn hart en al mijn geestkracht opgebrand.

De arbeid die ik voor jou moet doen, is me zo zwaar,

dat ik geen vreugde voel en er niet toe in staat ben.

Scheer je weg!

Scheer je weg en neem je congé!

Je laat me geen rust vinden, dag noch nacht.

 

Ach groen, wees nu mijn mantel,

want nooit vocht ik zo tot de uitputting toe.

Als jij me niet helpt, dan is het met mij zo gesteld,

dat ik weldra in de boeien geslagen word.

Scheer je weg!

Scheer je weg, God help me om vrolijk te wezen!

Ik kan geen rust vinden, dag noch nacht.