Op zoek naar Vondel in de straten van Amsterdam
In januari 1654 voltooide Joost Van den Vondel (1587 – 1679) in Amsterdam...
Lees verderEen groot succes viel Lucifer niet te beurt: de tragedie werd slechts twee keer opgevoerd, op maandag 2 en donderdag 5 februari 1654. Daarna verbood het Amsterdamse stadsbestuur, aangespoord door calvinistische predikanten, de voorstelling.
Wat een schande, dat zo’n toneelschrijvertje mensen de rol van engelen wilde laten vertolken en de diepste geheimen van de godsdienst ‘op een vleselijke manier’ voor het voetlicht bracht. In boekvorm mocht de tragedie zich na het verbod wel in acht opeenvolgende drukken verheugen. Het verbod bracht de melancholische, maar strijdlustige dichter niet van zijn stuk: op hoge leeftijd schreef hij nog de meesterlijke tragedies Jephta (1659) en Adam in ballingschap (1664).
Vondel beperkte zich in Lucifer tot één enkele regieaanwijzing: ‘Het Toneel is in den Hemel’. In de hemel komt de hoogste, meest geliefde engel, Lucifer, in opstand tegen God, uit afgunst op de pas geschapen mens. Uit die afgunst en hoogmoed van Lucifer is alle kwaad in de wereld voortgekomen, want Lucifer zal in zijn val ook de mens meeslepen. Met deze tragedie greep Vondel dus naar de kern van de zaak. Hij koos niet een verrader, maar dé verrader als hoofdpersoon, niet een of andere historische ramp maar het oerkwaad als onderwerp. De schrijver ging daarvoor niet over een nacht ijs: hij las de belangrijkste bronnen, de Bijbel en de kerkvaders, om zijn stuk te stofferen.
In soepele, meeslepende verzen vol krachtige beelden toont Vondel ons de eerste onrust in de hemel. Lucifer zendt de engel Apollion naar de aarde om poolshoogte te nemen in het paradijs, waar twee nieuwe schepsels, de mensen Adam en Eva, genieten van al het goede dat God kan schenken. Apollion beschrijft hun geluk zo gloedvol dat hij aan Lucifer en diens vertrouwelingen Belial en Belzebub de eerste woorden van afgunst ontlokt.
Wanneer vervolgens de engel Gabriël, als gezant van God, verkondigt dat de mens de kroon op de schepping vormt, begint de ellende pas echt. De intriganten Belial en Belzebub laten uitschijnen dat de engelen, als eerstgeborenen, van hun erfdeel beroofd worden. Ze ruien ongeveer een derde van de engelen op en smeken Lucifer om de leiding van de opstand op zich te nemen en hun ‘rechten’ te verdedigen. Lucifer geeft toe en laat zich door de opstandige engelen aanbidden. De engel Rafaël tracht Lucifer te bepraten en hem te verzoenen met een ontroerend vredesvoorstel.
Alles kan nog goed komen… maar Lucifer is al te ver gegaan en kiest zelf met de moed der wanhoop voor zijn ondergang. (‘Ik zwoer mijn Schepper af. Hoe kan ik voor dat licht / Mijn lasterstukken, mijn verwatenheid vermommen? / Hier baat geen deinzen, neen, wij zijn te hoog geklommen.’) Hij kiest de vlucht vooruit. De aartsengel Michaël brengt de opstandelingen een beslissende nederlaag toe. Zij storten omlaag, verliezen al hun schoonheid en krachten en veranderen in monsters. Maar ze nemen wraak en brengen Gods lievelingen, Adam en Eva, ten val. Het laatste engelenkoor in het stuk kondigt dan de komst van de Verlosser aan, die God en mensheid blijvend zal verzoenen.
Na het geringe succes tijdens Vondels leven is Lucifer pas goed herontdekt en gewaardeerd in de negentiende en twintigste eeuw. Ook in de eenentwintigste eeuw is het stuk gelukkig af en toe nog te zien en te horen: een heerlijk vuurwerk van taal gaat niet verloren.
Op deze pagina vind je heel wat videomateriaal over Lucifer.
Meer weten?
Voor de leraar:
In januari 1654 voltooide Joost Van den Vondel (1587 – 1679) in Amsterdam...
Lees verder