Kies je taal:

Tantes


1924, proza

Het gekozen fragment uit hoofdstuk XVIII beschrijft de reacties na de mislukte ontvoering en de uitbarsting van krankzinnigheid bij het verliefde meisje.

Bron

Cyriel Buysse (1975). Verzameld werk. Ed. A. van Elslander en A.M. Musschoot, deel 3. Brussel: A. Manteau, p. 363-482.

Het leven is geschapen voor de gezonden en de sterken. Ze mogen een tijdlang lijden en treuren; ze veren toch weer op.

Toen Raymond na weken en maanden lang treuren en tussen hoop en wanhoop te zijn heen en weer geslingerd, eindelijk wist dat Adrienne niet meer zou genezen, ging hij van lieverlede in de toestand berusten. Men zag hem weer te paard met de Verstratsjes, triestig en neerslachtig nog, maar toch herlevend. ’t Was ook zo zonderling met hem gegaan! Hoe was het mogelijk dat hij, die aan Adrienne niet dacht, eensklaps zo hartstochtelijk op haar verliefd werd, alleen maar omdat de Verstratsjes hem gezegd hadden, dat zij verliefd was op hem! Was dat wel echte liefde en niet eerder een wondere, onbegrijpelijke suggestie? Hij wist het zelf niet. Het was als een ziekte geweest. Hij had het ondergaan en er onder geleden; en nu kwam langzaam de genezing en de troost. Schuldig voelde hij zich niet. Hij geloofde niet dat hij zich iets had te verwijten. Een somber noodlot had het zo gewild.

In zijn hart bleef voor haar een diepe tederheid bewaard. Hij dacht nog veel aan haar en steeds met zoveel innigheid en liefde. Maar hij kon het niet helpen dat hij zelf gezond was en normaal en dat in hem het leven triomfeerde over de vernieling.. Hij kon het niet helpen dat de herboren lente weer zo fris en zalig was, en dat de verliefde vogels zongen en dat de milde aarde bloemengeurde en dat het leven hem riep… hem riep, met alle krachten.

Zo was het een herleving, een ontembaar opjubelende herleving als na een lange, zware ziekte. Nog nooit had hij zijn leven, zijn bedrijf zo lief gehad. Nog nooit had hij de oude Manse aan zich zo verknocht gevoeld, nog nooit had hij als nu, de trouwe zorgen van Tieldeken gewaardeerd. En zelfs de Verstratsjes, die hij een tijdlang had gemeden, waren weer zijn vaste kameraden geworden. Tot zijn dieren toe: zijn vos, zijn schimmel, en Impikoko en Oe-Oe, het waren allemaal teruggevonden vrienden, die hij in ondankbare nalatigheid of onverschilligheid te lang verwaarloosd had.

Bij de Dufours, echter, was nog geen genezing of herleving te bespeuren. Daar drukte de wrede tragedie met al haar vernielende kracht. De oude heer kwam er niet overheen; de meisjes schaamden zich en schuwden de mensen. De Tantes, vooral tante Clemence, legden al de schuld op Raymond; maar die zich ’t meest getroffen voelde was Max. In juni had hij zich op de lijst laten brengen als volksvertegenwoordiger en was niet gekozen geweest. Hij twijfelde geen ogenblik of de smet, die door Adrienne op zijn naam en zijn familie viel, was daar de enige oorzaak van en het ziedde in hem van haat en opstand tegen zijn ongelukkige zuster. De anderen waren dag en nacht met haar bezig, aanhoorden met bevende angst de berichten van de dokter, die haar af en toe in het krankzinnigengesticht ging opzoeken; hij, Max, wilde van haar niets meer horen; haar naam mocht in zijn tegenwoordigheid niet meer vernoemd worden.

Arme Adrienne!... De berichten, die de jonge dorpsdokter af en toe over haar toestand kwam mededelen, waren allesbehalve troostend en hoopgevend. Eerst was zij maandenlang als een razende wilde geweest, zodat men haar een dwangbuis moest aantrekken; daarna kwam een tijd van aanhoudend huilen en nu had zij afwisselende stemmingen; soms weer ineens razend-geweldig, gevolgd door buien van diepe neerslachtigheid en tranen. Meneer Dufour en zijn dochters smeekten telkens om haar eens te mogen opzoeken; maar de dokter ontraadde het ten zeerste, niet alleen voor hen, die er niets dan verdriet en smart zouden van hebben, maar in de eerste plaats voor de zieke zelf, voor wie alle emotie, en ook elke herinnering aan ’t verleden zoveel mogelijk moest vermeden worden. Zij moesten geduld hebben en wachten.