De canon in De Standaard
Ook De Standaard belichtte vorige week de canon.
Terwijl Marc Reynebeau oordeelt dat elke canon onvermijdelijk 'voorspelbaar en saai' is (en dat de waarde van de canon eigenlijk zit in het debat over die canon), bejubelt Els Snick het evenement in kasteel Beauvoorde waar de canon werd voorgesteld: 'Literatuur levend maken, daar gaat het om'.
Het artikel van Marc Reynebeau kun je hier online lezen. De column van Els Snick vind je hier.
De beide teksten worden hieronder ook overgenomen.
Waarom een literaire canon altijd saai en elitair is
Marc Reynebeau
Hij is voorspelbaar en saai, mopperde een journalist over de literaire canon die de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde en het Vlaams Fonds voor de Letteren woensdag presenteerden. Ja, dat had er nog aan ontbroken, dat een canon zou hebben verrast. Dat Hadewijch of Hugo Claus erin zouden ontbreken, maar pakweg de negentiende-eeuwse dichter Julius Vuylsteke er wel in voorkwam.
Een literaire canon omvat alle teksten die kwalitatief hoog worden aangeslagen. Al wie met literatuur begaan is, is er maar beter van op de hoogte en heeft ze bij voorkeur ook gelezen. Want dat zijn de referentiewerken, dat is de mainstream, daarover gaat het gesprek. Tegelijk is de canon een genealogie: hij illustreert met welke teksten een literatuur evolueerde. Of toch wat ervan bewaard bleef. Daar zitten per definitie nooit veel verrassingen tussen, toch niet voor wie wat op de hoogte is van de literatuurgeschiedenis.
De canon is altijd conservatief, institutioneel en elitair van aard – voorspelbaar en saai. Hij geeft een momentopname van de consensus, steunt op erkenning bij gezaghebbende ‘kenners’ en wordt gedragen door de traditie en door officiële instellingen. Absolute waarheid is er nooit bij, alleen intersubjectiviteit. De canon is een corpus teksten met een toegeschreven betekenis en waarde.
Dat maakt de canon vormloos, vloeibaar en weinig hiërarchisch. Normen en inzichten veranderen met de tijd. Ook de literatuur leert bij. Wat ook inhoudt dat literatuurhistorici altijd op zoek kunnen naar interessante literatuur die toch vergeten raakte omdat ze buiten de consensus van de tijd viel en onopgemerkt bleef.
Zeker, een geformaliseerde, in lijstjes gegoten canon lokt altijd discussie uit. De canon wordt daarin immers net versmald, tot een per definitie beperkt lijstje dat wel een hiërarchie suggereert. De nieuwe Vlaamse literaire canon telt amper vijftig titels – 51 eigenlijk; in extremis kwam Gangreen 1 van Jef Geeraerts er nog bij. En dan is het een kwestie van kiezen. Dan gaat het al niet meer om de canon, maar alleen om de vijftig belangrijkste boeken, een best of. De discussie gaat dan over die rangorde.
De samenstellers kunnen vast uitleggen welke kwalitatieve normen ze hanteerden, maar kloppen doen ze nooit volledig. De criteria om recente auteurs op te nemen, zijn zelfs helemaal niet kwalitatief, maar louter formeel: teksten die tot 1990 verschenen, van auteurs die inmiddels dood zijn. Zo had Geeraerts het ‘geluk’ tijdig te sterven, maar had Gangreen 1 dan minder waarde mocht hij nu nog leven?
Deze lijst bestaat niet alleen uit afzonderlijke uitgaven, maar bevat ook verzamelde werken. Nagelaten gedichten van Paul van Ostaijen en Wolfijzers en schietgeweren van Richard Minne zijn door derden samengesteld. De kapellekensbaan van Louis Paul Boon is een onaf boek, dat pas volledig is met Zomer te Ter-Muren erbij, een tweeluik dat vooral om technische redenen niet in één band verscheen. En dan gaat het nog niet eens over de literaire of historische betekenis van die boeken.
Maar zo kan de discussie al beginnen. De essentie van een canon ligt immers niet in de vraag welke teksten ertoe behoren, maar wel waarom dat al dan niet zou moeten, op grond van welke argumenten en leeservaringen. Gelukkig is dit lijstje open genoeg om alleen te willen dienen als didactisch houvast dat literatuur en literaire normen tot een onderwerp van gesprek (en plezier) kan maken. Al valt het niet mee om die boeken in de boekhandel te vinden.
Toch bevat deze canon een constructiefout. Want hij wilde niet ‘Vlaams’ zijn (uit angst voor provincialisme?), maar het hebben over ‘Nederlandstalige literatuur vanuit Vlaams perspectief’. Dat klinkt zowel particularistisch als al te generaliserend, nietszeggend zelfs, met incoherente keuzen als gevolg. Want wat is dat ‘Vlaams perspectief’ dan, en is er zo maar één? Een argument hebben de samenstellers er ook niet voor.
Dat bevestigt andermaal: de kern van de canon ligt niet in het lijstje, maar in het debat erover.
Canon
Els Snick
Als literair vertaler beschouw ik mezelf als een bruggenbouwer tussen Vlaanderen en Nederland. Ik speel ongegeneerd de vrijmoedige struise Vlaamsche als ik in de Nederlandse media word opgevoerd en geniet van de waardering die ik mede daardoor krijg voor mijn werk.
Ik doe niet moeilijk als mijn Amsterdamse uitgevers in mijn teksten ‘in vogelvlucht’ willen vervangen door ‘hemelsbreed’ en als ik de personages niet ‘te voet’ maar ‘lopend’ ergens naartoe moet sturen. Het streelt natuurlijk ook mijn ijdelheid dat ik mijn boterham verdien bij prestigieuze Amsterdamse uitgeverijen.
Maar gisteren heeft zich iets vreemds in mij voltrokken. Mijn afkeer van alle nationalisme ten spijt werd ik een trotse Vlaming. Onze eerbiedwaardige Koninklijke Academie der Nederlandse Taal en Letterkunde, zeg KANTL, presenteerde een nieuwe literaire canon, vanuit Vlaams perspectief (DS 2 juli). Het doel is leraren, bibliotheken, leesclubs en theatermakers te inspireren en voor het eerst sinds lang weer een brede discussie over literatuur op gang te brengen. Op Radio 1 stond de Nederlandse criticus Onno Blom meteen op zijn achterste poten, en trapte daarmee in de val die de opstellers van de KANTL-lijst voor ogen hadden. Hoe kun je immers kritiek geven op een canon zonder zelf van een te bekritiseren canon uit te gaan? Waar verdraaid zijn Komrij en Wolkers gebleven, vroeg Blom zich af. Wat heeft Richard Minne, in Nederland immers onbekend, op die lijst te zoeken? Smalend verweet hij de wereldvreemde heren professoren hun eigen favoriete lijstje tot de canon te hebben gebombardeerd. Natuurlijk zijn Komrij en Brouwers geweldig en verdienen ze een plaats in de canon, net als Couperus, Reve, Mulisch of Hermans, die er wel in staan. Een canon opstellen is harde keuzes maken en daar dan met voor- en tegenstanders over discussiëren. Literatuur levend maken, daar gaat het om.
De literatuur leefde gisteren zoals ik het lang niet heb meegemaakt, in dat zonovergoten park bij het prachtige zeventiende-eeuwse kasteel van Beauvoorde. De professoren waren zo slim geweest de organisatie van het evenement over te laten aan jonge KANTL-medewerkers met kennis van zaken en veel lef en genoten zwetend onder hun hemd-met-das zichtbaar van het resultaat. Muzikanten en schrijvers van alle slag kwamen de canon hun steun betuigen met indrukwekkende, ontroerende, prachtige performances. Cartoonist Daniël erbij halen om de gecanoniseerde werken te illustreren is een geweldig idee en maakt de canon-website nu al spectaculair. De KANTL toont wat literatuur moet doen: jong en oud verbinden, aanzetten tot discussie over kunst en haar vermogen om actuele problemen te begrijpen, om hoop en troost te bieden in barre tijden. Chokri Ben Chikha die met Vlaanderen de leeuw aan de haal gaat of Tom Lanoye zijn interpretatie laten geven van de liefdesgedichten van Guido Gezelle – hoe eenvoudig kan het zijn om onze klassiekers op te frissen.
Deelt de koning binnenkort weer lintjes uit? Laat de hele equipe van de koninklijke academie aantreden! En laten we met zijn allen deze zomer Buysse, Van de Woestijne, Walschap en Boon in de reiskoffer doen.