In 1997 heeft Olf Praamstra in het Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde een grafiek gepubliceerd van de zogenaamde 'Indische roman', waaruit overduidelijk blijkt dat vanaf 1885 een 'aanzwellende stroom van Indische letterkunde' op de boekenmarkt werd gegooid.
De meest getalenteerde auteur was P.A. Daum (1850-1898) (zie afbeelding), die bijna al zijn werk gepubliceerd heeft onder het pseudoniem 'Maurits'. In het door hem opgerichte Bataviaasch Nieuwsblad schreef hij in zijn 'Vrijdagpraatje' van 21 augustus 1896: “Dus alweer een ‘Indische roman’! Daar gaan tegenwoordig geen veertien dagen voorbij of zoo’n product ziet het licht.” De meeste van die romans hadden echter geen enkele literaire waarde en bevatten slechts 'litterarische onzin, die bedacht en geschreven wordt over onze koloniën', zoals J.E. Jasper (1874-1945) – zelf schrijver van Indische romans – het in 1900 formuleerde in het Soerabaiasch Handelsblad.
De stille kracht is Couperus’ enige roman die zich volledig afspeelt in Nederlands-Indië. Dat hij hem schreef, was dubbel toevallig. Het echtpaar Couperus bracht in 1899-1890 een jaar door in Nederlands-Indië. Als tiener had Couperus er vijf en een half jaar gewoond en nu keerde hij er voor het eerst terug, dit keer samen met zijn vrouw (en achternicht) Elisabeth Wilhelmina Johanna Baud (1867-1960). Ze logeerden onder meer bij zijn geliefde zus Trudy (1856–1918).
Haar man, Gerardus (Gérard) J.P. (de la) Valette (1853-1923), was resident van Tegal op Midden-Java, maar werd in juli 1899 overgeplaatst naar Pasoeroean (tegenwoordig “Pasuruan”), en het is dankzij zijn informatie en zijn corrigerend toezicht dat Couperus De stille kracht heeft kunnen schrijven, zoals hij aan zijn uitgever L.J. Veen (1863-1919) liet weten op 16 oktober 1899. Zonder De la Valette was er geen Stille kracht geweest. Tot zover toeval nummer één, maar er was nog een tweede toeval: gebrek aan geld.