Mariken van Nieumeghen
Zonder twijfel is Mariken van Nieumeghen de meest tot de verbeelding sprekende vrouw in de laat-Middelnederlandse letterkunde. Zij is geen ‘type’, een personage dat symbool staat voor een beperkt aantal vastgelegde karaktertrekken, maar heeft alles in zich van een ‘echt’ mens: Mariken toont twijfel, wanhoop, toewijding (zowel aan het goede als aan het kwade), doortastendheid en spijt.
Mariken wordt ons dus getoond als mens in tal van kleurschakeringen. Dat is ongetwijfeld de reden waarom het verhaal (dat oorspronkelijk rond 1515 werd gepubliceerd) al meer dan vijfhonderd jaar voortleeft. Zelfs zonder de tekst te hebben gelezen, kent vrijwel iedereen de verhaallijn van Mariken. Ze woont bij haar oom, heer Ghijsbreght, een dorpspastoor die haar eropuit stuurt om boodschappen te doen in het ruim twee mijl ver gelegen Nijmegen. Mariken doet de boodschappen, maar haar tante in Nijmegen, bij wie ze normaal gezien zou logeren, weigert haar een slaapplaats te geven en scheldt haar de huid vol. Mariken wordt dus gedwongen om buiten de veilige muren van de stad te overnachten. Daar stuit ze op Moenen, een impersonatie van de duivel, die haar alle kennis van de wereld belooft als ze met hem meegaat. Mariken heeft in de gaten dat er iets niet deugt aan de verleider, al was het maar omdat hij maar één oog heeft. Lichamelijke tekorten werden in die tijd immers geassocieerd met het Kwade. In haar wanhoop deert het haar niet. Al eerder heeft ze in haar eenzaamheid verzucht:
Dies segick in wanhopen die mi comt belagen:
Comt nu tot mi ende (helpt) mi beclaghen,
God of die duvel, tes mi alleleens.
Oprecht berouw leidt tot vergeving
Mariken gaat met Moenen mee naar Antwerpen, waar ze een losbandig en gewelddadig bestaan leidt. Na zeven jaar krijgt ze echter heimwee en wil ze terug naar (onder anderen) haar tante in Nijmegen. Daar arriveert ze op de dag van Maria Omdracht, de zondag na Pinksteren waarop in Nijmegen een processie wordt gehouden ter ere van Maria. Het wagenspel dat jaarlijks op deze dag gehouden wordt, brengt haar definitief tot inkeer. Het verhaal eindigt met een spectaculaire apotheose: Moenen probeert Mariken om te brengen door haar van grote hoogte op de straatstenen te gooien, maar ze overleeft het. Ze doet boete, krijgt vergiffenis en sterft uiteindelijk zondenvrij in een klooster in Maastricht.
De moraal van het verhaal? Oprecht berouw leidt tot vergeving, zelfs van de allerergste zonde. Vanuit de christelijke optiek was immers niets zondiger dan vrijwillig verkeren met de duivel.
Hoewel de verhaallijn en de moraal van Mariken dus alom bekend zijn, stuit je bij nadere beschouwing van de tekst en het hoofdpersonage al snel op complicaties. Neem alleen al de titel: Mariken van Nieumeghen. Uiteraard vinden twee cruciale scènes plaats in die stad: Mariken wordt er onderdak geweigerd door haar tante, waardoor ze de duivel ontmoet, en ze ziet er het wagenspel dat haar tot inkeer brengt. Maar Mariken zelf komt helemaal niet uit Nijmegen, maar uit een dorp op drie uur wandelafstand van de stad. Ze heeft er nooit gewoond (sterker nog: ze heeft er zelfs geen nacht doorgebracht) en ze sterft in Maastricht.
We kunnen ons ook afvragen waarom Mariken, zoals het verhaal vertelt, eigenlijk de tante terug wil zien die haar zeven jaar eerder zo schandelijk verjoeg (en die, zo weet de lezer, maar Mariken niet, intussen zelfmoord heeft gepleegd).
Mariken van Nieumeghen bevindt zich op het snijvlak van de middeleeuwen en de vroegmoderne tijd. Enerzijds is het een godsvruchtig verhaal dat thuishoort bij de Marialegendes en dat een onwrikbaar godsgeloof vertegenwoordigt. Anderzijds is Mariken geen vlak, eendimensionaal typetje dat symbool staat voor een gemoedstoestand, maar heeft ze menselijke trekken, met alle twijfels, emoties en innerlijke strijd die daarbij horen.