Skip to main content
Waar ben je naar op zoek?

Refreinen

Anna Bijns
Canon 2025 > 1528, poëzie

‘So dunctmi, dat de weerelt op scaetsen, gaet.’ Als er iemand een haarscherpe blik op haar tijd had, dan was het wel de Antwerpse schoolmeesteres Anna Bijns (1493-1575). Anno 1525 stond het religieuze landschap op het punt te versplinteren en ging de wereld volgens Bijns effectief ‘op schaatsen’. De maatschappelijke ongelijkheid – zeker ook die tussen mannen en vrouwen – stoorde haar mateloos. In haar persoonlijke leven ging het haar evenmin voor de wind. Waar zou dit eindigen? 

De katholieke Bijns was er niet gerust op. Niet voor niets koos ze de weinig optimistische zinspreuk ‘meer zuur dan zoets’. Bijns zette haar verontwaardiging om in een omvangrijk literair oeuvre. Ze schreef meer dan tweehonderd gedichten, ruim dertigduizend versregels. Ze blonk uit in het refrein, een moeilijk genre dat wordt gekenmerkt door lange strofen en een ingewikkeld rijmschema. Weinigen wisten binnen deze strakke omlijning sprankelende verzen voort te brengen, maar Bijns had de kunst als geen ander in de vingers. Dat ze juist voor deze veeleisende dichtvorm koos, was niet toevallig. Het refrein gold als het lyrische meesterstuk van de rederijkers, de toonaangevende literatoren van haar tijd.

Een polemische pen

De refreinen van Bijns waren bijzonder. Dat zagen ook haar tijdgenoten. Op voorspraak van de plaatselijke minderbroeders rolde in 1528 een selectie van Bijns’ refreinen van de persen van de Antwerpse drukker Jacob van Liesveld. De uitgave was sterk ingegeven door de actualiteitswaarde van de opgenomen gedichten. 

De reformatorische wind die door Europa waaide had ondertussen ook de Nederlanden bereikt. Geïnspireerd door de charismatische Duitse augustijner monnik Maarten Luther wankelde ook in deze contreien de ooit zo onbetwiste autoriteit van de katholieke kerk. De minderbroeders toonden zich fervente bestrijders van de nieuwerwetse religieuze ideeën en in Bijns troffen ze een uitgesproken medestander. In verschillende van haar refreinen kantte ze zich openlijk tegen het ‘vals venijnig serpent’ uit Augsburg. Met afschrikwekkende beelden en vernietigende vergelijkingen schilderde ze Luther en diens ‘ketterse’ volgelingen af als handlangers van de duivel en de directe oorzaak van alle ellende. In Bijns’ gedrukte bundels speelden deze polemische verzen de hoofdrol, zeker in de eerste bundel uit 1528. 

Vrouwenwerk 

Bijns zelf leek er niet helemaal gerust op dat iedereen haar werk naar waarde zou schatten. Althans, dat lijkt op het eerste gezicht de strekking van het korte gedicht waarmee ze haar eerste bundel opende. De eerste strofe luidt als volgt:  

Artificiael geesten die na consten haect 
Niet en ist gemaect / dan uut rechter trouwen sterck
Neemt hier aen gemerc / op dat ghi die jonste / smaect 
Al esser yet misraect / peinst tis al vrouwen werc

Hier staat zoveel als: ‘Kunstgenoten! Ik heb mijn best gedaan, maar mocht u nog een foutje ontdekken, bedenk dan: dit is slechts het werk van een vrouw.’ Of we Bijns’ woorden serieus moeten nemen, valt te bezien. Eerder lijkt hier sprake van een retorische strategie die we vooral in het werk van schrijvende vrouwen uit de vroegmoderne tijd veelvuldig tegenkomen: het bescheidenheidstopos. In een poging de mannelijke kritiek alvast te ondervangen, presenteerden vrouwen met literaire ambities zich veelal als nederige buitenstaanders. Het bleek meestal niet meer dan een paradoxale pose. Vaak werden dergelijke uitspraken gedaan in klinkende versregels, waarmee de schrijfster bewees de literaire conventies tot in de puntjes te beheersen.  

Dat gold zeker voor Bijns, die in het bovenstaande vers ook nog eens een acrostichon verwerkte: de beginletters van de versregels vormen haar naam, ANNA. Zo kon niemand eraan twijfelen wie aan het woord was. Als er al enige oprechte zorg bestond over hoe haar werk zou worden ontvangen, dan zou die snel verdwijnen. De bundel werd enthousiast onthaald, verschillende keren herdrukt en amper een jaar na verschijnen zag zelfs een Latijnse vertaling het licht. Bijns bleek een bestseller en zou dat blijven. Tijdens haar leven zouden nog twee afzonderlijke dichtbundels met haar werk worden gedrukt, in 1548 en 1567.

Lyrisch liefdesverdriet 

Toch doen we Bijns tekort als we haar schrijverschap reduceren tot deze bundels. Ze bevatten haar ernstige en didactische gedichten of, zoals tijdgenoten dat noemden, haar ‘refreinen int vroede’, maar die maken slechts de helft van haar oeuvre uit. Haar spitsvondige en komische reflecties op de wanorde in de wereld (‘refreinen int sotte’) en haar openhartige ontboezemingen over de liefde werden tijdens haar leven nooit gedrukt. Vooral in deze refreinen ‘int amoureuze’ liet Bijns een andere kant van zichzelf zien. Zelden werd in het Nederlands hartverscheurender over de liefde geschreven dan in deze refreinen. Bijna een kwart van Bijns’ oeuvre handelt over het lijden aan de liefde, over het bedrog door haar minnaars en het uitblijven van het huwelijk waar ze haar leven lang zo naar bleef hunkeren. De lezer mocht het allemaal volgen. Bijns maakt haar lezers deelgenoot van haar teleurstellingen en de stroom van emoties die daarmee gepaard gaat: ontreddering, zelfvernedering, wanhoop, verdriet, haat en ten slotte berusting. Soms blijft ze dicht bij zichzelf, dan weer neemt ze op een verfrissende, komische manier afstand. Van dat laatste getuigt het populaire refrein ‘ongebonden best, weeldig wijf zonder man’. Het betreft een humoristisch relaas over de ongemakken van het huwelijk dat uitmondt in de onvermijdelijke conclusie: een gelukkige vrouw blijft misschien beter single. 

Deze gedichten werden tijdens het leven van Bijns niet gedrukt, maar dat betekende niet dat ze geen publiek bereikten. Integendeel, tijdgenoten namen ze gretig op in bloemlezingen. Er zijn zelfs verschillende zestiende-eeuwse verzamelhandschriften overgeleverd die voor een groot deel uit de poëzie van Bijns bestaan. Dankzij deze handschriften vonden de gedichten hun weg naar het collectieve literaire geheugen. De overleveringsgeschiedenis van Bijns’ werk werpt zodoende licht op een valkuil in de traditionele literatuurgeschiedenis. Voor de periode na de uitvinding van de boekdrukkunst gold lang het adagium ‘wie schrijft die blijft’ – toch als gepubliceerd auteur. 

Ondertussen weten we dat dit een misvatting is. Via handschriften konden auteurs een groot leespubliek bereiken. Dat gold zeker voor auteurs voor wie de weg naar de drukpers niet vanzelfsprekend was, bijvoorbeeld omdat ze vrouw waren. Het voorbeeld van Bijns toont de beperkingen van deze visie: zonder een bredere blik zouden we vooral het zuurs en nauwelijks het zoets van haar oeuvre kunnen smaken. 

Verwant werk