Skip to main content
Waar ben je naar op zoek?

Spaanschen Brabander

Gerbrand Adriaensz. Bredero
Canon 2025 1617, theater

In de Spaanschen Brabander, een van de levendigste en grappigste toneelstukken uit de Nederlandse literatuur, draait alles om bedrog, schone schijn en de dunne grens tussen slim en naïef. Maar wie neemt nu eigenlijk wie beet?

Een armoedzaaier uit de buurt van Antwerpen zoekt zijn geluk in Amsterdam. Het is omstreeks 1577, Amsterdam is een katholieke provinciestad en moet nog aan zijn gouden glorietijd beginnen. Deze armoedzaaier, Jerolimo, doet zich voor als een voornaam en vermogend man. Bij winkeliers in Amsterdam plaatst hij bestellingen voor meubels, vloerkleden en andere dure spullen. De winkeliers leveren alles, zonder betaling vooraf te eisen. Jerolimo neemt een andere zwerver in dienst, de jonge Robbeknol, die de oplichterspraktijken van zijn nieuwe baas geamuseerd becommentarieert. En dan opeens is Jerolimo uit Amsterdam verdwenen, waar hij een spoor van onbetaalde rekeningen achterlaat.

Dat is het verhaal van de Spaanschen Brabander. Echte intrige of actie is er nauwelijks, en toch is het een van de levendigste en grappigste toneelstukken uit de Nederlandse literatuur. Maar als er zo weinig gebeurt, waar gaat het stuk dan over? Over het onbetrouwbare karakter van Brabanders? Over de noodzaak zwerversvolk harder aan te pakken? Het is allemaal niet zo simpel. Jerolimo is overduidelijk de hoofdfiguur, een ongekend woordrijke zwerver, die zijn Amsterdamse gespreksgenoten prachtige details geeft over zijn sociale status. En ze geloven hem.

Schijn bedriegt

De regisseur die de Spaanschen Brabander wil opvoeren, staat meteen voor een interessante keuze. Hoe ziet Jerolimo eruit? Zwierig, als een Brabantse hofjonker, of juist haveloos, als een zwerver? 

In de opvoeringsgeschiedenis komen beide keuzes voor, al lijkt de zwierige variant in de meerderheid, als illustratie van het motto dat Bredero aan het stuk meegaf: ‘Al sietmen de luy men kentsse niet’ (een mens kan vanbinnen heel anders zijn dan hij zich uiterlijk voordoet). Toch valt uit de tekst van Bredero op te maken dat Jerolimo’s armoede aan zijn uiterlijk valt af te lezen als je goed oplet. Al in het begin merkt Jerolimo over zijn voorkomen op: ‘Zemers, ben ick rayck so moet mayn goeyken wel in viesibel gaan’ (vs. 46) (Waarlijk, als ik rijk ben, dan moet mijn bezit wel onzichtbaar zijn). Met andere woorden: hij ziet eruit als een arme sloeber. En dan is er nog zijn knecht Robbeknol die genadeloos commentaar geeft op zijn kapsel (ongewassen), zijn kraag (veel te groot) en zijn degen (die door de schede heen steekt).

Dat zoveel Amsterdammers zich door zo’n potsierlijke sinjeur laten beetnemen, is de grote kwestie in het stuk. De Spaanschen Brabander handelt vooral over slimheid, inzicht, gevoel voor dubbelzinnigheid, of juist het ontbreken daarvan.

Als je dat weet, zie je ook waarom het spel zoveel scènes heeft met figuren die niet of nauwelijks met de hoofdlijn van het stuk te verbinden zijn, zoals drie oudere mannen (‘ouwe klouwers’) die eindeloos met elkaar ouwehoeren, en die volgens een toelichting van Bredero de ‘oprechte slechtheid’ (oprechte eenvoud) van de toenmalige. Als je dat weet, zie je ook waarom het spel zoveel scènes heeft met figuren die niet of nauwelijks met de hoofdlijn van het stuk te verbinden zijn, zoals drie oudere mannen (‘ouwe klouwers’) die eindeloos met elkaar ouwehoeren, en die volgens een toelichting van Bredero de ‘oprechte slechtheid’ (oprechte eenvoud) van de toenmalige Amsterdammers bewijzen. Hier is het opletten, want deze mannen blijken helemaal niet zo eerlijk te zijn. 

Zo schildert de geboren Amsterdammer Jan immigranten af als profiteurs en criminelen, die misbruik maken van de Hollandse trouwhartigheid. Maar dan blijkt verder in het gesprek dat Jan zelf een rokkenjager en een zuipschuit is; hij lijdt aan syfilis en moet bekennen dat hij zijn zuster, een non die zwanger is van de pastoor, heeft geholpen haar kind weg te maken. Het spel is een parade van pratende volksfiguren: prostituees, spinsters, ambachtslieden, huisjesmelkers, koppelaars en winkeliers. Dit Amsterdam is een stad vol sjofele figuren, die bijna allemaal op de rand van de zelfkant verkeren. Ze denken dat ze eerlijk zijn, maar zijn het veelal niet. Ze denken dat ze slim zijn, maar laten zich heel makkelijk bedriegen.

Amsterdam: het decor voor Bredero’s werk en leven

Bredero situeerde zijn toneelstuk niet toevallig in het oude, nog katholieke Amsterdam van zo’n veertig jaar eerder. In 1578 sloot de stad zich aan bij het kamp van Willem van Oranje. Daarna heeft Amsterdam een enorme ontwikkeling doorgemaakt. Tegen 1617, toen Bredero dit stuk schreef, was Amsterdam uitgegroeid tot een wereldstad, mede dankzij de toestroom van heel wat immigranten uit Brabant en Vlaanderen. De door en door Amsterdamse dichter Bredero genoot volop van de economische en culturele bloei van zijn stad. Als dichter was hij, samen met goede vrienden als Pieter Cornelisz. Hooft en Samuel Coster, de aanjager van een snelle modernisering van het culturele leven.  Ze richtten de Nederduytsche Academie op, waar lezingen werden gehouden, en ook op hoog niveau modern toneel gespeeld kon worden.

Het was daar dat in 1617 de Spaanschen Brabander in première ging. Een jaar later stierf Bredero, amper 33 jaar oud. Amsterdam was in diepe rouw. Hoeveel toneelstukken die alleen zijn grote talent had kunnen voortbrengen, zijn ongeschreven en ongespeeld gebleven?

 

Aanbevolen editie:

G.A. Bredero, Moortje en Spaanschen Brabander (ed. E.K. Grootes). Athenaeum-Polak & Van Gennep, Amsterdam 1999