Eva
In deze zinderende bewustzijnsroman volgen we de jonge vrouw Eva en haar innerlijke tweestrijd tussen lichamelijke verlangens en de filosofische drang om het leven – binnen zichzelf en in de wereld – te doorgronden.
Het verhaal van Eva begint op de eerste dag van de nieuwe eeuw. Het heeft gesneeuwd, ‘sneeuw die de wereld vernieuwt’. Eva is achttien jaar oud, opgegroeid in een landelijk joods-orthodox milieu en werkt als onderwijzeres in de stad. Met haar tweelingbroer, die literair aangelegd is en huisleraar wordt, heeft ze een nauwe band. Eva worstelt met vragen en twijfels over seksualiteit en intimiteit, zaken waarover ze in haar joods-religieuze opvoeding weinig heeft geleerd en die voor haar verbonden zijn met schaamte en zonde, maar die haar tegelijk diep fascineren. Ze heeft het moeilijk met deze tegenstrijdigheid in zichzelf.
In de stad leert ze nieuwe mensen en opvattingen kennen. Zo komt ze er in contact met het socialisme en de vrouwenbeweging. Ze trouwt met Ben, ze krijgen twee kinderen, maar haar schaamte over lichamelijke liefde kan ze in dit huwelijk niet overwinnen. Jaren later, wanneer ze gescheiden is, ziet ze tijdens een zomervakantie op een eiland toevallig een man terug met wie ze lang geleden in het concertgebouw even een bijzonder oogcontact heeft gehad. Ze bedrijven de liefde en voor het eerst ervaart Eva een gevoel van eenheid, een samenvloeien van lichamelijk verlangen en liefde. Daarna gaan ze elk hun eigen weg.
In gesprek met en over zichzelf
In Eva heeft Carry van Bruggen herkenbare elementen uit haar eigen leven gebruikt. Net als haar hoofdpersonage was de auteur van Joodse afkomst, werkte ze als onderwijzeres (in Amsterdam) en kreeg ze twee kinderen uit een huwelijk dat op de klippen liep. Ze hertrouwde vier jaar later.
Haar broer, Jacob Israël de Haan – weliswaar geen tweelingbroer zoals in de roman – was ook schrijver. Het zijn echter niet zozeer al deze gebeurtenissen, maar de gedachten en overpeinzingen van Eva en de manier waarop die worden gepresenteerd die deze roman zo bijzonder maken. Hoewel de hoofdstukken chronologisch op elkaar volgen, verspringt het verhaal van momenten in de tegenwoordige tijd naar terugblikken en herinneringen in de verleden tijd. Daarbij wisselt de vertelling ook voortdurend tussen een ik-, jij- en zij-vorm, alsof Eva met zichzelf in gesprek is of over zichzelf spreekt als was ze een ander. In deze bewustzijnsroman komt de lezer niets te weten dat niet uitsluitend vanuit haar perspectief is verteld.
Tegenstrijdigheid en eenheid
De tegenstelling tussen Eva’s drang naar het zinnelijke en haar streven naar het geestelijke geeft haar een gevoel van gespletenheid: ‘Ik ben tegen-elkaar-gerichte-twee, ik ben tegen-zichzelf-gerichte één’. Maar ze worstelt ook met een spanning tussen voelen en denken, tussen haar lichamelijke verlangens en haar drang om het leven en zichzelf te doorgronden. Eva kan haar denken niet stopzetten en twijfelt voortdurend of de dingen wel zijn zoals men zegt. Ze gelooft dat ieder mens en het hele leven onderhevig zijn aan een slingerbeweging, in gang gehouden door een ‘nooit zich herstellend evenwicht’.
Die slingerbeweging neemt ze ook waar in twee andere tegenstrijdige krachten waaraan de mens onderhevig is: een verlangen om zich volledig van alles te bevrijden, een doodsverlangen, en daartegenover de drang om zich aan het leven vast te klampen, een doodsangst. De momenten van geluk zijn die waarin ze een synthese vindt, een gevoel van eenheid binnen zichzelf en in het leven. Dat gevoel ervaart ze in muziek en in de natuur, maar het is altijd tijdelijk. Het moment van synthese, de ‘unio mystica’ zoals ze die op het einde van het boek beleeft, blijft dan ook eenmalig.
Deze filosofische gedachte van een gedurige dialectiek in het leven is ook in ander werk van Carry van Bruggen terug te vinden, vooral in haar filosofische studie Prometheus. Tegenover het collectivisme, de geborgenheid van een groep, plaatst ze de individuele persoonlijkheid, die twijfelt, vragen stelt en kritisch is. Van Bruggen is een intellectueel auteur, die ook poëtisch, zinnelijk en vervoerend kan schrijven. Vertoonde haar vroegste werk nog naturalistische invloeden, vanaf haar roman Heleen (1913) vond ze een eigen stem: ‘Daar is ’t meditatieve,’t intellectualistische van mijn natuur boven gekomen… Het hoofdzakelijke voor me is de mens, zijn wezen, zijn bestemming… het zich afvragen wat het “Ik” betekent, wat zijn plaats in de collectiviteit is…’