Kaas
In het bondige en intrigerende oeuvre van de nog altijd populaire Willem Elsschot neemt de novelle Kaas uit 1933 een belangrijke plek in. Het verhaal van de bediende Frans Laarmans, die kaashandelaar wil worden, werd vertaald, verfilmd, voor toneel bewerkt, verstript en doet het bijzonder goed op leeslijsten van scholieren. Ook Elsschot zelf vond Kaas zijn ‘meest geslaagde boek’.
Op de eerste bladzijden staat een lijst van personages en elementen, alsof het om een toneelstuk zal gaan. Daar wordt de hoofdpersoon geïntroduceerd als ‘Frans Laarmans, klerk bij de General Marine and Shipbuilding Company, daarna koopman, daarna weder klerk’. De opsomming van de ‘Elementen’ (plaatsen en rekwisieten) zit geprangd tussen een ‘kaasdroom’ en een ‘kerkhof’. Het theaterstuk belooft dus een tragedie te worden. Deze laconieke introductie vat in feite het hele verhaal samen. Na een lange brief, waarin Laarmans aankondigt dat er ‘grote dingen staan te gebeuren’, gaat Kaas verder als ik-verhaal.
Op de begrafenis van zijn moeder ontmoet Laarmans iemand die hem een lucratieve en prestigieuze job als kaasverkoper aanbiedt. Hij kan in België vertegenwoordiger worden van een grote Hollandse kaasfirma. Dit vooruitzicht trekt Laarmans wel aan, maar van zakendoen heeft hij geen verstand. Hij heeft er de aanleg noch de ervaring voor, wat blijkt uit zijn uitstelgedrag. Eerst moet hij zijn kantoor inrichten, een firmanaam verzinnen en briefpapier laten ontwerpen. Na een week zijn de geleverde tonnen Edammer nog nagenoeg onaangeroerd. De ‘kaasdroom’ wordt een ‘kaasellende’.
Wanneer zelfs zoon Jan erin slaagt om meer kaas te verkopen dan zijn vader, beseft Laarmans dat de kaasdroom definitief ten einde is. Hij keert terug naar de General Marine, waar hij met open armen wordt ontvangen. Bij zijn gezin zoekt hij troost, zoals de laatste woorden van de novelle aantonen: ‘Brave, beste kinderen. Lieve, lieve vrouw’.
Humor en een trefzekere stijl: Elsschots handelsmerk
Hoewel de mislukking van de hele onderneming eigenlijk tragisch is, wordt het verhaal met veel humor en ironie verteld. De stuntelige en naïeve Laarmans mist elke praktische zin en doortastendheid om als handelsman te kunnen slagen, maar wat de lezer voor hem inneemt, is zijn scherpe zelfinzicht en zelfspot. ‘Die verwaaide Frans Laarmans die niet meer van kaas af wist dan van chemicaliën’, zo beschrijft hij zichzelf en het is alsof deze ik-verteller zich af en toe even monkelend tot de lezer richt. ‘Ik geloof dat het mij overkomen is omdat ik te meegaand ben’, besluit hij.
De humor komt ook voort uit de beknopte en erg trefzekere stijl van Elsschot. Iedere zin, ieder woord, iedere punt, iedere komma moet recht naar het doel leiden. Dat zie je ook in Laarmans' overwegingen wanneer hij een naam voor zijn kaasfirma zoekt. Alle retorische knepen worden goed afgewogen, en wanneer zijn vrouw het heeft over ‘onze kaas’ bedenkt hij dankbaar: ‘Die “onze” deed mij goed
Het moedermotief
Vrouwen spelen een niet geringe rol in het verhaal, zowel de moeder als de echtgenote van Laarmans. Zijn vrouw, van wie hij vindt dat ze zich niet met ‘zaken’ moet bemoeien, is degene die hem voor ergere misstappen behoedt en tot voorzichtigheid aanmaant. De gedachte aan zijn overleden moeder duikt geregeld op in het verhaal: ‘Ik vind het vreselijk jammer dat mijn goede moeder dat alles niet meer heeft mogen meemaken’ zegt hij bij de start, maar wat later is hij maar wat blij dat zij de kaasramp niet heeft moeten meebeleven.
Ook door de structuur van de novelle wordt het belang van het moedermotief, dat aan het begin en aan het eind terug te vinden is, duidelijk. In de drie pagina’s lange openingsbrief, waarin de ik-verteller aankondigt dat er ‘grote dingen staan te gebeuren’, komen we weinig te weten over die ‘grote dingen’, maar horen we vooral over haar overlijden. Aan het eind van het verhaal bezoekt Laarmans het graf van zijn moeder, die hem – had ze dat alles mogen beleven – vast was komen troosten en bijstaan. Deze structuur benadrukt de gevoeligheid van de hoofdpersoon. Daarom moest het zo zijn, schreef Elsschot later in een brief, ‘dat mijn kaas verpakt wordt tussen twee moeders’.