Skip to main content
Waar ben je naar op zoek?

Lucifer

Joost van den Vondel
Canon 2025 1654, theater

In januari 1654 voltooide Joost van den Vondel (1587-1679) in Amsterdam zijn mooiste tragedie: Lucifer. In zijn vlammende opvoering van de strijd tussen goed en kwaad voerde Vondel meteen ook de meest indrukwekkende versie van de duivel in de Nederlandstalige literatuur ten tonele.

Vondel had toen al naam gemaakt met belangrijke stukken als Gysbreght van Aemstel (1637) en Maria Stuart (1646). Daarnaast stond hij bekend om zijn uitstekende vertaling van Vergilius en om zijn harde, ophefmakende politiek-religieuze satire. 

Een groot succes viel Lucifer niet te beurt: de tragedie werd slechts twee keer opgevoerd, op maandag 2 en donderdag 5 februari 1654. Daarna verbood het Amsterdamse stadsbestuur de voorstelling, aangespoord door calvinistische predikanten. 

Wat een schande, dat zo’n toneelschrijvertje mensen de rol van engelen wilde laten vertolken en de diepste geheimen van de godsdienst ‘op een vleselijke manier’ voor het voetlicht bracht. In boekvorm mocht de tragedie zich na het verbod wel in acht snel opeenvolgende drukken verheugen. Het verbod bracht de melancholische maar strijdlustige dichter niet van zijn stuk: op hoge leeftijd schreef hij nog de meesterlijke tragedies Jephta (1659) en Adam in ballingschap (1664).

Hoogmoed als ultieme zonde

Vondel beperkte zich in Lucifer tot één enkele regieaanwijzing: ‘Het toneel is in den hemel.’ In de hemel komt de hoogste, meest geliefde engel, Lucifer, in opstand tegen God, uit afgunst op de pas geschapen mens. Uit die afgunst en hoogmoed van Lucifer ontstaat al het kwaad in de wereld, want Lucifer sleept in zijn val ook de mens mee. Met deze tragedie ging Vondel dus naar de kern van de zaak. Hij koos niet een verrader, maar de verrader als hoofdpersoon, niet een of andere historische ramp, maar het oerkwaad als onderwerp. De schrijver ging daarvoor niet over een nacht ijs: hij las de belangrijkste bronnen, de Bijbel en de kerkvaders, om zijn stuk te stofferen.

In soepele, meeslepende verzen vol krachtige beelden toont Vondel ons de eerste onrust in de hemel. Lucifer zendt de engel Apollion naar de aarde om poolshoogte te nemen in het paradijs, waar twee nieuwe schepsels, de mensen Adam en Eva, genieten van al het goede dat God kan schenken. Apollion beschrijft hun geluk zo gloedvol dat hij aan Lucifer en diens vertrouwelingen Belial en Belzebub de eerste woorden van afgunst ontlokt. Wanneer vervolgens de engel Gabriël, als gezant van God, verkondigt dat de mens de kroon op de schepping vormt, begint de ellende pas echt. De intriganten Belial en Belzebub laten uitschijnen dat de engelen, als eerstgeborenen, van hun erfdeel worden beroofd. Ze ruien ongeveer een derde van de engelen op en smeken Lucifer om de leiding van de opstand op zich te nemen en hun ‘rechten’ te verdedigen. Lucifer geeft toe en laat zich door de opstandige engelen aanbidden. De engel Rafaël tracht Lucifer om te praten en hem te verzoenen met een ontroerend vredesvoorstel. Alles kan nog goed komen… maar Lucifer is al te ver gegaan en kiest zelf met de moed der wanhoop voor zijn ondergang. (‘Ik zwoer mijn Schepper af. Hoe kan ik voor dat licht / Mijn lasterstukken, mijn verwatenheid vermommen? / Hier baat geen deinzen, neen, wij zijn te hoog geklommen.’) Hij kiest de vlucht vooruit. De aartsengel Michaël brengt de opstandelingen een beslissende nederlaag toe. Zij storten omlaag, verliezen al hun schoonheid en krachten en veranderen in monsters. Maar ze nemen wraak en brengen Gods lievelingen, Adam en Eva, ten val. Het laatste engelenkoor in het stuk kondigt dan de komst van de Verlosser aan, die God en mensheid blijvend zal verzoenen.

Vondel creëerde met zijn Lucifer misschien wel het meest indrukwekkende en genuanceerde beeld van ‘de duivel’ in onze letterkunde. Het is niet zo moeilijk voor ons om een zekere sympathie te voelen voor Lucifer. Is hij een edele rebel die zich verzet tegen onrechtvaardigheid? Of wordt hij toch verblind door hoogmoed, eigenliefde en afgunst? Met die andere beruchte duivel, Moenen met het ene oog, uit Mariken van Nieumegehen, is sympathiseren al lastiger. Moenen blijft een klassieke leugenachtige mooiprater en gladjanus. De advocaat van de duivel, de demon Masscheroen, stipt in Mariken aan dat God de mensen alles vergeeft als ze oprecht berouw hebben, terwijl Hij de opstandige engelen/duivels nooit heeft vergeven. Masscheroen vergeet daarbij wel te vermelden dat de duivels ook nooit berouw hebben getoond.

Na het geringe succes tijdens Vondels leven is Lucifer pas goed herontdekt en gewaardeerd in de negentiende en twintigste eeuw. Ook in de eenentwintigste eeuw is het stuk gelukkig af en toe nog te zien en te horen: een heerlijk vuurwerk van taal gaat niet verloren.

  • Literatuur
    • Vondel (1890). Lucifer. Treurspel in vijf bedrijven, taal- en letterkundig verklaard door A.M. Verstraeten. Gent: A. Siffer.
    • Joost van den Vondel, Lucifer, hertaling door Marijke Meijer Drees, Groningen, 2022.
    • De glans van Vondels Lucifer. Opvoeren, vertalen, herinneren, onder redactie van Marijke Meijer Drees, Marco Prandoni en Rita Schlusemann, Amsterdam, 2018.
    • Joost Van den Vondel (1587-1649). Dutch Playwright in the Golden Age, edited by Jan Bloemendal and Frans-Willem Korsten, Leiden-Boston, 2012.